“Komt in orde,” zei Ramirez.
“Goed!” O’Malley klapte in zijn handen. “Aan de slag. Jullie hebben prima werk geleverd. Je mag trots zijn op jezelf. Avery en Dylan, wacht nog even hier.”
Ramirez wees naar Avery. “Zal ik je morgen ophalen? Acht uur? Dan kunnen we samen hierheen komen.”
“Prima.”
“Ik ga nog even bij Sarah langs, misschien heeft ze de tekening al.”
Het enthousiasme van een partner die graag wilde helpen, uit zichzelf en zonder dat ze het hoefde te vragen, was nieuw voor Avery. Alle andere partners die zo ooit had gehad sinds ze bij de politie was gekomen, zagen haar het liefst de mist in gaan.
“Klinkt goed,” zei ze.
Nu Ramirez vertrokken was liet O’Malley Dylan aan de ene kant van de vergadertafel plaatsnemen en Avery aan de andere kant. “Luister, jullie allebei,” zei hij met krachtige stem. “Mijn baas belde me vandaag op met de vraag hoe ik het ooit in mijn hoofd heb kunnen halen een bekende en beruchte ex-strafpleiter op deze zaak te zetten. Avery, ik heb hem verteld dat je de perfecte persoon was voor deze zaak en ik sta achter mijn beslissing. Het werk dat je vandaag hebt geleverd, bewijst dat ik gelijk had. Het is echter al halfacht en ik zit nog steeds hier. Ik heb een vrouw en drie kinderen die thuis op me zitten te wachten en ik wil niets liever dan naar huis gaan en deze ellendige plek hier even vergeten. Maar blijkbaar delen jullie mijn bezorgdheid niet, dus begrijpen jullie misschien niet wat ik probeer te zeggen.”
Verwonderd keek Avery hem aan.
“Doe dus wat jullie moeten doen en val me niet langer lastig met jullie flauwekul!” riep hij uit.
Een gespannen stilte vulde de kamer.
“Dylan, neem je taak op als verantwoordelijke van de dienst! Bel me niet voor elk onbenullig detail. Zorg ervoor dat je je mensen zelf onder controle hebt. En jij,” – hij wendde zich tot Avery – “hou maar op met je zogenaamde grappen en laat die wat-kan-mij-het-schelen houding varen, en doe maar gewoon alsof het je wél iets kan schelen, want ik weet dat dat zo is.” Hij staarde haar lange tijd aan. “Dylan en ik hebben uren op een telefoontje van jullie gewacht. Wil je je radio uitschakelen? Wil je geen telefoons beantwoorden? Misschien kun je dan beter nadenken? Prima, doe je best. Maar wanneer een leidinggevende je opbelt, dan bel je hem terug. Als dit nog eens gebeurt, dan haal ik je van de zaak. Begrepen?”
Avery knikte onderdanig. “Begrepen,” zei ze.
“Ik snap het,” zei Dylan en hij knikte.
“Prima,” zei O’Malley. Hij richtte zich op en glimlachte. “Ik had dit eigenlijk al veel eerder moeten doen, maar nu lijkt me wel een geschikt ogenblik. Avery, ik stel je graag voor aan Dylan Connelly, een gescheiden vader van twee kinderen. Zijn vrouw verliet hem twee jaar geleden omdat hij nooit thuis was en te veel dronk. Ze hebben een nieuw leven in Maine opgebouwd en hij ziet zijn kinderen nooit, dus daarom is hij de hele tijd zo chagrijnig.”
Dylan verstijfde en stond op het punt iets te zeggen, maar zweeg.
“En Dylan, dit is Avery Black, voormalig strafpleiter die het helemaal verneukt heeft en een van de gevaarlijkste seriemoordenaars weer de straten van Boston in heeft laten gaan, een man die opnieuw heeft gemoord en haar hele leven heeft verwoest. Ze verloor een miljoenendeal, heeft een ex-man en een kind dat haar nauwelijks nog wil zien. En net zoals jij verdringt ze haar verdriet door hard te werken en te veel alcohol te drinken. Zien jullie nu in dat jullie eigenlijk meer op elkaar lijken dan jullie denken?” Plotseling werd hij weer ernstig. “Stel me niet nog een keer teleur of ik haal jullie allebei van de zaak.”
HOOFDSTUK ACHT
Avery en Dylan waren alleen achtergebleven in de vergaderzaal. Zwijgend zaten ze tegenover elkaar. Geen van beiden bewoog. Dylan hield zijn hoofd gebogen. Hij had een ondefinieerbare grimas op zijn gezicht en leek over iets na te denken. Voor het eerst voelde Avery enige sympathie voor hem. “Ik weet hoe je je voelt,” begon Avery.
Dylan stond zo plotseling en snel op dat zijn stoel tegen de muur knalde. “Denk maar niet dat dit ook maar iets verandert,” zei hij. “Jij en ik zijn totaal verschillend.”
Zijn dreigende lichaamshouding straalde woede en afstandelijkheid uit, maar zijn ogen zeiden iets anders. Avery kon zien dat hij elk ogenblik kon instorten. De hoofdinspecteur had iets gezegd wat hem had geraakt, net zoals het haar had geraakt. Beiden waren beschadigd, eenzaam. Alleen.
“Luister,” zei ze, “ik dacht alleen...”
Dylan draaide zich om en opende de deur. De manier waarop hij de ruimte verliet bevestigde haar vermoedens: hij had tranen in zijn bloeddoorlopen ogen.
“Verdorie,” mompelde ze.
De avonden vond Avery het ergst. Ze had geen vriendenkring meer, geen echte hobby’s behalve haar werk en ze voelde zich meestal zo moe dat ze zich niet kon voorstellen om wat te sporten. Helemaal alleen aan die grote vergadertafel liet ze haar hoofd zakken en vreesde voor wat komen zou.
Naar huis gaan na deze zware dag voelde net als alle andere dagen, alleen was de sfeer behoorlijk geladen en vele collega’s werden door het voorpaginanieuws nog meer aangemoedigd.
“Hé, Black,” riep iemand, terwijl hij naar haar foto wees. “Leuke kop.”
Een andere agent tikte op de foto van Howard Randall. “Volgens dit verhaal waren jullie behoorlijk gek op elkaar, Black. Hou je van gerontofilie? Je weet toch wel wat dat betekent? Dat je het graag met oude mannetjes doet.”
“Wat zijn jullie toch grappig.” Ze glimlachte en richtte als een wapen haar vingers op hen.
“Rot op, Black.”
In de garage stond een witte BMW geparkeerd, vijf jaar oud, vuil en verwaarloosd. Avery had die gekocht op het hoogtepunt van haar succes als strafpleiter.
Waar zat je toen met je gedachten? mijmerde ze. Waarom koopt iemand nu een wítte auto?
Prestige, herinnerde ze zich. De witte BMW was opvallend en flitsend geweest en ze wilde er iedereen duidelijk mee maken dat ze het had gemaakt. Nu was hij niet meer dan een herinnering aan haar mislukkingen.
Avery’s flat was in Bolton Street, in het zuidelijk deel van Boston. Het was een kleine flat, op de tweede verdieping, met twee slaapkamers. Het was heel wat minder dan haar vorige luxueuze penthouse, maar het was er ruim en netjes, met een mooi terras, waar ze kon ontspannen na een drukke werkdag.
De woonkamer was groot en op de vloer lag een zacht bruin tapijt. De keuken bevond zich rechts van de voordeur en was door twee grote kookeilanden afgescheiden van de rest van de kamer. Planten of dieren had ze niet. De flat lag aan de noordzijde van het gebouw, waardoor het er meestal donker was.
Avery gooide haar sleutels en de rest van haar spullen op tafel: wapen, schouderholster, portofoon, badge, riem, telefoon en portefeuille. Op weg naar de douche deed ze haar kleren uit.
Na een lange douche om de gebeurtenissen van de dag van zich af te spoelen, deed ze gemakkelijke kleding aan, nam een biertje, griste ze haar telefoon van tafel en ging naar het terras. Ze keek op haar telefoon en zag twintig gemiste oproepen en zo’n tien berichten. De meeste waren van Connelly en O’Malley, en met een hoop geschreeuw.
Soms was Avery zo geconcentreerd met een zaak bezig dat ze weigerde haar telefoon te beantwoorden, vooral als ze nog geen enkel puzzelstukje op zijn plek had weten te leggen. Vandaag was zo’n soort dag geweest.
Ze scrolde omlaag langs de laatstgekozen nummers en langs alle nummers van diegenen die haar de laatste maand hadden opgebeld. Niet een ervan was van haar dochter of haar ex.
Opeens besefte ze dat ze hen miste.
Ze koos een nummer.
De telefoon ging over.
Een boodschap beantwoordde haar oproep: “Hallo, met Rose. Ik ben er even niet, maar als je een korte boodschap inspreekt met je naam en nummer, dan bel ik je zo snel mogelijk terug. Dank je wel.” Piep.
Читать дальше