Hij weet haar ervan te overtuigen(он умеет ее в том убедить = ему удается убедить ее в том) haar man nog één kans te geven(дать ее мужу еще один шанс) :
– Wees niet boos op hem(не будь злой на него = не злись на него) als hij dronken is(когда он пьяный) maar wees aardig(а будь милой) , misschien gaat hij zich daardoor wel schuldig voelen(может быть, он себя через это, пожалуй, почувствует виновным; daardoor – через это, тем самым; вследствие этого; zich voelen – чувствовать себя ) en stopt hij daardoor met drinken(и закончит через это с питьем = и бросит благодаря этому пить).
De volgende avond komt de man weer lam thuis(на следующий вечер муж приходит опять парализованный = остекленевший домой) . Als hij binnen komt waggelen(когда он входит, покачиваясь, внутрь: «входит качаться»; waggelen – шататься, качаться ) begint ze niet(она не начинает) zoals gewoonlijk(так, как обычно) tegen hem te schelden(на него ругаться/браниться) maar in plaats daarvan(а вместо этого) schenkt ze wat te drinken voor hem in(она наливает что-то выпить для него; inschenken наливать ) , geeft hem zijn pantoffels(дает ему его тапки) maakt zijn das los(развязывает его галстук; losmaken – развязывать, распускать; los – свободный, не связанный ) en aait hem door zijn haar(и гладит его по его волосам: «через/сквозь волосы»; aaien – ласкать, гладить рукой ) . Op zwoele toon zegt ze(знойным = страстным тоном говорит она; zwoel – душный, знойный ) :
– Wat denk je(как ты полагаешь) , zullen we lekker naar bed gaan(пойдем мы мило в постель = не лечь ли нам лучше в постель; lekker – вкусный, лакомый; приятный, милый )?
– Ja, laten we dat maar doen(да, давай тогда это делать = давай это сделаем) , is zijn antwoordt(есть = таков был его ответ) . – Als ik nu naar huis ga(если я сейчас пойду домой) , krijg ik toch ruzie met mijn vrouw(я ведь получу ссору с моей женой)!
Een vrouw is het zat dat haar man iedere avond dronken thuis komt, en zegt tegen een vriend van hem dat zij wil scheiden.
Hij weet haar ervan te overtuigen haar man nog één kans te geven:
– Wees niet boos op hem als hij dronken is, maar wees aardig, misschien gaat hij zich daardoor wel schuldig voelen en stopt hij daardoor met drinken.
De volgende avond komt de man weer lam thuis. Als hij binnen komt waggelen, begint ze niet, zoals gewoonlijk, tegen hem te schelden, maar in plaats daarvan schenkt ze wat te drinken voor hem in, geeft hem zijn pantoffels, maakt zijn das los en aait hem door zijn haar. Op zwoele toon zegt ze:
– Wat denk je, zullen we lekker naar bed gaan?
– Ja, laten we dat maar doen, is zijn antwoord. – Als ik nu naar huis ga, krijg ik toch ruzie met mijn vrouw!
Gevangenisdirecteur zegt tegen de gevangenen(директор тюрьмы говорит заключенным) :
– Ik ben bestolen(я есть обокраден = меня обокрали; stelen – красть, воровать; bestelen – обкрадывать, обворовывать ) . Als ik erachter kom(если я узнаю; érgens achter komen – выяснить, узнать что-либо ) wie dat gedaan heeft(кто это сделал) , vliegt hij er op staande voet uit(вылетит он немедленно отсюда; op staande voet = terstond = onmiddelijk – немедленно: «на стоящей ноге» ).
Gevangenisdirecteur zegt tegen de gevangenen:
– Ik ben bestolen. Als ik erachter kom wie dat gedaan heeft, vliegt hij er op staande voet uit.
Er zitten twee zwervers(здесь сидят двое бродяг = сидят двое бродяг) op een bank in het park(на скамейке в парке) . De een legt 1€ op de bank(один кладет один евро на скамью) . Waarop de ander vraagt(на что другой спрашивает) :
– Waarom doe je dat(почему ты это делаешь)?
Waarop de eerste antwoordt(на что первый отвечает) :
– Ik wil eens voelen(я хочу все же почувствовать) hoe het is(как это есть = что это такое) om geld op de bank te hebben(деньги в банке иметь)!
Er zitten twee zwervers op een bank in het park. De een legt 1€ op de bank. Waarop de ander vraagt:
– Waarom doe je dat?
Waarop de eerste antwoordt:
– Ik wil eens voelen hoe het is om geld op de bank te hebben!
Winkelier
(Владелец магазина)
Een winkelier ligt op sterven(владелец магазина лежит при смерти; winkel – магазин; sterven – умирать ) . De hele familie staat rond het bed(вся родня стоит вокруг кровати) . Zijn vrouw vraagt snikkend(его жена спрашивает, всхлипывая; snikken – всхлипывать ) :
– Kun je mij nog horen(ты можешь меня еще слышать) ? Iedereen is er(все здесь: «каждый есть здесь») . We zijn allemaal bij je(мы все с тобой: «при тебе»).
Fluisterend vraagt de zieke(шепча, спрашивает больной; fluisteren – шептать ) :
– Is Jaaper er(Япер здесь)?
– Ja.
– En Johan(а Йохан)?
– Ja.
– En Mies?
– Ja.
– En Toine?
– Ja.
– En Felix?
– Ja.
– En Wilma?
– Ja.
Met veel moeite(с большим трудом) verzamelt de winkelier zijn laatste krachten(владелец магазина собирает свои последние силы) en gaat rechtop zitten(и садится прямо; gaan zitten – садиться: «идти сидеть» ) . Dan zegt hij woedend(затем он говорит яростно; woeden – неистовствовать; woede – ярость, бешенство ) :
Читать дальше
Конец ознакомительного отрывка
Купить книгу