‘Ja, dat is traditie, hè,’ antwoordde Norris met net een klein beetje minachting in zijn stem. ‘Soms denk ik wel eens dat we te veel waarde hechten aan bepaalde tradities!’
Maar Ergell lachte breed nu en doorbrak de pijnlijke stilte die dreigde te vallen. ‘Kom op, Norris, je weet net zo goed als ik dat Grijze Jagers staan op hun tradities. In elk geval, Will, weet dat je altijd welkom bent. Als het te koud en tochtig wordt in dat hutje, midden in de winter, dan kun je altijd hier terecht. Als je dat maar onthoudt!’
En met een korte blik leek hij de krijgsmeester te waarschuwen dat de discussie daarmee gesloten was. Gelukkig schikte Norris zich en haalde zijn schouders op. Will nam het hen eigenlijk niet kwalijk, dat ze probeerden hem onder hun invloed te brengen. Hij kon zich best voorstellen dat het vervelend was als er altijd maar iemand over je schouders mee stond te kijken, dag in, dag uit, en daar dan ook nog rapport over uitbracht aan de koning. En zeker als die iemand ook nog eens zo’n broekje was. In ieder geval was hij erin geslaagd hun uitnodigingen af te slaan zonder dat ze zich beledigd toonden.
‘Nu dan, Jager Verdrag…’ begon Ergell, maar Will stak zijn hand op.
‘Alstublieft, heer, ik heb liever dat u me gewoon Will noemt.’
Dat was een handige zet, vooral omdat hij door dit te zeggen duidelijk maakte dat hijzelf bereid was om de man met zijn titel aan te blijven spreken. Ergell glimlachte dan ook, nog vriendelijker dan tot nu toe. De baron had de boodschap begrepen.
‘Will dan. Zoals ik net wilde zeggen, misschien kunnen we afspreken dat we over twee dagen een officieel welkom regelen, met een diner? Dan zal ik mijn kok opdracht geven om extra zijn best te doen.’
‘Want we weten allemaal hoe moeilijk koks kunnen doen als je hen niet op tijd waarschuwt,’ voegde Norris eraan toe. Hij grijnsde en keek toen angstig, alsof hij een klap met de pollepel verwachtte. Will glimlachte terug. Blijkbaar waren alle koks hetzelfde, waar je ook kwam. De sfeer in het vertrek werd nu aanzienlijk ontspannener.
‘Als u verder niets heeft, baron, dan zeg ik u nu maar weer gedag,’ zei Will. Ergell knikte en Norris stond op van zijn bankje.
‘Goed, Will,’ zei de baron. ‘Als er nog iets is wat je nodig hebt, zeg dat dan tegen Gordon, akkoord?’ Gordon was de kamerheer die Will had binnengebracht.
Will aarzelde even en zei toen: ‘U heeft mijn aanstellingsbrief nog.’ Hij wees op het perkament dat nog op het bureau lag.
‘Ja, ja, ik zal er straks of morgen even naar kijken.’ Ergell glimlachte weer. ‘Alhoewel ik me nauwelijks kan voorstellen dat je een oplichter bent.’
Will lachte terug. Eigenlijk had Ergell het zegel moeten verbreken en de aanstellingsbrief moeten lezen, meteen nadat Will hem had aangereikt. Weer een bewijs dat de discipline hier niet al te streng was, dacht Will. Maar misschien was hij een zeurpiet.
‘Goed, heer.’ Hij keek even naar Norris. ‘Krijgsmeester!’ En de twee schudden elkaar weer de hand.
‘Fijn dat je er bent, Jager!’ zei de man.
‘Will!’ zei Will.
De krijgsmeester knikte. ‘Fijn dat je er bent, Will!’ verbeterde hij zichzelf.
Will boog stijfjes naar de baron, draaide zich op zijn hakken om en marcheerde het vertrek uit.
Terug in zijn eigen huis trof hij de hond precies zo aan als hij haar had achtergelaten. Ze was wel wakker en kwispelde twee of drie keer toen hij binnenkwam. Er stond een nieuwe kom op tafel, en daar zat wat onduidelijk voedsel in. Er lag een stukje papier onder met een tekening van een hond erop. Edwina weer, dacht Will. Het eten was nog warm en hij zette de kom naast de hond op de grond. Het beestje kwam moeizaam overeind en liep erop af. Daarna begon ze met regelmatige slagen van haar tong te eten. Will kriebelde achter haar oor en bekeek de wond. De hechtingen hadden het gehouden.
‘Maar goed dat ze die tekening erbij gelegd had,’ zei hij tegen de hond, ‘anders had ik het zelf nog opgegeten!’
De hond at gewoon door. Ze vond het blijkbaar lekker. Het rook ook heerlijk, dacht Will. Zijn eigen maag begon te rommelen. Edwina had ook een brood achtergelaten, zag hij nu, naast de stamppot. Hij sneed een snee af en begon daar met smaak op te kauwen terwijl hij wachtte tot het pannetje stamppot opgewarmd was.
De dagen daarna vlogen voorbij, terwijl Will kennismaakte met zijn nieuwe werk en woonplaats.
Het diner dat baron Ergell organiseerde in de eetzaal van het kasteel was best gezellig. Natuurlijk was het min of meer officieel, dus waren alle ambachtsmeesters uitgenodigd, zoals de wapenmeester, de paardenmeester en de klerkenmeester. Maar ook alle ridders uit de buurt en hun dames waren aanwezig. Het waren te veel namen en gezichten om in één keer te onthouden, maar Will wist dat hij hen de komende weken allemaal zou leren kennen en herkennen. Zij op hun beurt leken allemaal even benieuwd om kennis te maken met de nieuwe Grijze Jager. Will besefte dat hij al een zekere reputatie had, die hem zelfs naar deze verre uithoek van het rijk vooruit was gesneld.
Dat kwam natuurlijk ook omdat hij de leerling was geweest van Halt, misschien wel de beroemdste van alle Grijze Jagers. Maar ze wisten ook heel goed dat het Will zelf was geweest die de snode plannen van Morgarath had weten te verijdelen, de slechte heer van Nacht en Ontij, die het rijk vijf jaar daarvoor had aangevallen. En hoe hij daarna prinses Cassandra had gered, toen zij gevangen genomen was door de Skandische zeewolven. En ze wisten ook hoe die gevangenschap geëindigd was en hoe Halt en Will — en Cassandra! — de Skandiërs geholpen hadden in de veldslag tegen de Temujai, die woeste paardenmensen uit de oostelijke steppen. Dankzij hen was er nu een niet-aanvalsverdrag met de Skandiërs, een verdrag dat tot de dag van vandaag had stand gehouden.
Het was dat verdrag van Hallasholm geweest dat Will eindelijk een achternaam gegeven had — hij stond sindsdien bekend als Will Verdrag. Omdat hij een vondeling was, opgegroeid in kasteel Redmont, had hij als kind geen eigen achternaam gehad.
Door al die dingen was het misschien wel vanzelfsprekend dat iedereen die hem de eerste keer ontmoette verbaasd was over hoe jong hij nog was. Het kwam zelfs voor dat mensen dachten dat ze zich vergisten, dat hij een andere Jager moest zijn dan die ene beroemde die zij verwachtten te zullen zien. Datzelfde gold trouwens voor Halt. Tijdens al die jaren dat hij met hem had opgetrokken, was hij er vaak getuige van geweest hoe mensen geschrokken reageerden als ze zagen hoe klein die beroemde Halt eigenlijk was. Dat tamelijk slordig geklede mannetje met zijn woeste grijze haardos, dat eruitzag alsof hij zijn manen zelf met zijn jagersmes had bijgesneden, dat kon Halt toch niet zijn? De meeste Grijze Jagers waren trouwens kort van stuk, tanig en gespierd, en watervlug — terwijl iedereen zich altijd imposante vechtersbazen voorstelde als zij aan het Korps dachten.
En zo zag Will meermalen ongeloof of zelfs teleurstelling in de ogen van zijn nieuwe buren, als hij aan hen voorgesteld werd — vooral in die van de dames van het kasteel! Zeeklif was een echte uithoek, zoals hij ook verwacht had, en de aankomst van een beroemdheid, een held die door koning Duncan zelf was bedankt voor het redden van zijn dochter, werd met extra veel spanning en opwinding tegemoet gezien. Nou, als de echte Will dan een beetje tegenviel, dan was dat hun probleem, dacht Will.
Overigens, hoe beter hij Zeeklif leerde kennen, des te groter werd ook zijn eigen teleurstelling. Ach, het was er best mooi, en de natuur was prachtig hier aan zee. Maar nu er al weer jaren geen oorlog of oorlogsdreiging geweest was begon het plaatselijke garnizoen gevaarlijk laks en nonchalant te worden, vond Will. En schuld daaraan waren natuurlijk allereerst de baron zelf en zijn krijgsmeester. En dat was weer vervelend voor Will, want eerlijk is eerlijk, hij begon beide mannen steeds aardiger te vinden en kreeg ook een zeker respect voor hen. Maar dat nam niet weg dat de discipline en paraatheid van de ridders en soldaten in het leen van Ergell duidelijk onder de maat waren.
Читать дальше