‘Hammen,’ zei Gars van Oudstee eerbiedig. ‘Toen we de vorige keer kwamen waren hier biggen. Wedden dat hij ergens hammen heeft verstopt? Gerookte en gezouten hammen, en ook spek.’
‘Worst,’ zei Dolk. ‘Van die lange zwarte, dat zijn net stenen, die blijven jaren goed. Wedden dat hij er honderd heeft hangen, ergens in een kelder?’
‘Haver,’ opperde Ollo Hakhand. ‘Maïs. Gerst.’
‘Maïs,’ zei Mormonts raaf en klapperde met zijn vleugels. ‘ Maïs, maïs, maïs, maïs, maïs.’
‘Genóég!’ riep opperbevelhebber Mormont boven de rauwe kreten van de vogel uit. ‘Allemaal stil. Dit is dwaasheid.’
‘Appels,’ zei Gars van Groeneweg. ‘Tonnen vol stevige herfstappels. Buiten staan appelbomen, heb ik gezien.’
‘Gedroogde bessen. Kool. Pijnappels.’
‘Maïs. Maïs. Maïs.’
‘Gezouten schapenvlees. Er is een schaapskooi. Hij heeft vaten en vaten vol schapenvlees opgeslagen, dat weet u best.’
Tegen die tijd keek Craster alsof hij hen allemaal aan het spit wilde rijgen. Opperbevelhebber Mormont stond op. ‘Stílte! Ik wil dat soort praatjes niet meer horen.’
‘Stop dan brood in je oren, ouwe man.’ Karl Horrelvoet schoof van de tafel weg. ‘Of heb je jouw rotkorst soms al opgevreten?’
Sam zag de ouwe Beer rood aanlopen .. ‘Ben je vergeten wie ik ben? Ga zitten, eet en hou je mond. Dat is een bevél.’
Niemand zei iets. Niemand verroerde zich. Alle ogen waren op de opperbevelhebber en de forse wachtruiter met de horrelvoet gericht. De twee staarden elkaar over de tafel heen aan. Sam kreeg de indruk dat Karl als eerste door de knieën ging en op het punt stond om te gaan zitten, zij het met tegenzin…
… toen Craster opstond met zijn bijl in zijn hand. De grote, zwarte stalen bijl die Mormont hem als gastgeschenk had gegeven. ‘Nee,’ gromde hij. ‘Jij gaat niet zitten. Niemand die mij een vrek noemt, slaapt onder mijn dak of eet aan mijn tafel. Eruit, mankepoot. En jij ook, en jij, en jij.’ Hij wees met het blad van de bijl naar Dolk, Gars en Gars. ‘Ga met z’n allen maar met een lege maag in de kou slapen, of…’
‘Ellendige bástaard!’ hoorde Sam een van de Garsen vloeken. Hij zou nooit weten wie.
‘Wie noemt mij hier bastaard?’ brulde Craster en hij veegde met zijn linkerhand serviesgoed, vlees en wijnbekers van tafel, terwijl hij met zijn rechter de bijl ophief.
‘Dat weet toch iedereen,’ antwoorde Karl.
Craster kwam sneller in beweging dan Sam voor mogelijk had gehouden en sprong met zijn bijl in zijn hand over de tafel. Een vrouw gilde, Gars van Groeneweg en Oos de Wees trokken hun mes, Karl struikelde achteruit en viel over ser Byam, die gewond op de vloer lag. Het ene ogenblik kwam Craster vloekend achter hem aan, het volgende spuwde hij bloed. Dolk had hem bij zijn haar gegrepen, zijn hoofd naar achteren gerukt en hem met één lange haal de keel van oor tot oor opengereten. Toen gaf hij hem een ruwe zet, en de wildling viel voorover en plofte met het gezicht naar voren op ser Byam. Terwijl Byam het uitschreeuwde verdronk Craster in zijn eigen bloed. De bijl gleed uit zijn vingers. Twee van Crasters vrouwen jammerden, een derde vloekte en een vierde vloog Mooie Donneel aan en probeerde hem zijn ogen uit te krabben. Hij sloeg haar tegen de grond. De opperbevelhebber stond donker van woede naast Crasters lijk. ‘De goden zullen ons vervloeken,’ riep hij. ‘Geen vuiger misdaad dan een gast die moordt in de zaal van zijn gastheer. Bij alle wetten van de haard…’
‘Er zijn geen wetten achter de Muur, ouwe man. Weet je nog?’ Dolk greep een van Crasters vrouwen bij haar arm en prikte haar met de punt van zijn bebloede dolk onder haar kin. ‘Laat zien waar hij het eten bewaart, of het vergaat jou net als hem, vrouw.’
‘Loslaten!’ Mormont deed een stap. ‘Dit kost je je kop, jij…’ Gars van Groeneweg versperde hem de weg en Ollo Hakhand rukte hem achteruit. Ze hadden beide hun wapen klaar. ‘Kop dicht,’ zei allo waarschuwend. In plaats daarvan greep de opperbevelhebber naar zijn dolk. allo had maar één hand, maar die was heel snel. Hij rukte zich los uit de greep van de oude man, stak zijn mes in Mormonts buik en trok het er weer uit. Het was helemaal rood. En toen werd alles en iedereen krankzinnig .
Later, veel later, merkte Sam dat hij met gekruiste benen op de vloer zat met Mormonts hoofd in zijn schoot. Hij wist niet goed meer hoe ze daar terecht waren gekomen, of wat er verder allemaal nog was gebeurd nadat de ouwe Beer met dat mes was gestoken. Gars van Groeneweg had Gars van Oudstee gedood, herinnerde hij zich, maar niet waarom. Rolly van Zusterstee was van de zolder gevallen nadat hij de ladder opgeklommen was om eens kennis te maken met Crasters vrouwen. Gren…
Gren had geschreeuwd en hem een klap gegeven, en toen was hij met Reus, Ed van de Smarten en nog een paar anderen weggerend. Craster lag nog over ser Byam heen, maar de gewonde ridder kreunde niet meer. Vier mannen in het zwart zaten op de bank hompen aangebrand paardenvlees te eten, terwijl allo op de tafel met een huilende vrouw paarde.
‘Tarling.’ Toen hij probeerde te spreken droop het bloed uit de mond van de ouwe Beer in zijn baard. ‘Tarling, ga weg. Ga wég.’
‘Waarheen, heer?’ Zijn stem was vlak en doods. Ik ben niet bang.
Het was een vreemd gevoel. ‘Ik kan nergens heen.’
‘Naar de Muur. Zie de Muur te bereiken. Nu.’
‘Nu,’ krijste de raaf. ‘ Nu. Nu.’ De vogel liep over de arm van de oude man naar zijn borst en plukte een haar uit zijn baard.
‘Dat moet. Moet het vertellen.’
‘Wat vertellen, heer?’ vroeg Sam beleefd.
‘Alles. De Vuist. De wildlingen. Drakenglas. Dit. Alles.’ Hij haalde nu heel oppervlakkig adem en kon alleen nog fluisteren. ‘Vertel het mijn zoon. Jorah. Zeg hem, neem het zwart aan. Mijn wens. Laatste wens.’
‘Wens?’ De raaf hield zijn kop schuin en zijn zwarte kraaloogjes fonkelden. ‘ Maïs?’ vroeg de vogel.
‘Geen maïs,’ zei Mormont zwakjes. ‘Zeg aan Jorah. Vergeef hem. Mijn zoon. Smeek je. Ga.’
‘Het is te ver,’ zei Sam. ‘Ik haal het nooit tot de Muur, heer.’ Hij was zo moe. Hij wilde alleen nog maar slapen, slapen, slapen en nooit meer ontwaken, en als hij hier bleef zouden Dolk, Ollo Hakhand of Karl Horrelvoet snel genoeg kwaad op hem worden en zijn wens vervullen. ‘Ik blijf liever bij u. Kijk, ik ben niet bang meer. Noch voor u, noch… voor wat dan ook.’
‘Wees maar wel bang,’ zei een vrouwenstem.
Drie van Crasters vrouwen stonden naast hem. Twee daarvan waren uitgemergelde oude vrouwen die hij niet kende maar tussen hen in stond Anje, van top tot teen in vachten gehuld en met een bundeltje bruinwit bont in haar armen waar haar baby in moest zitten. ‘Wij mogen niet met Crasters vrouwen praten,’ vertelde Sam. ‘Dat is een bevel.’
‘Dat is nu voorbij,’ zei de oude vrouw rechts.
‘De zwartste kraaien zitten zich beneden in de kelder vol te proppen,’ zei de oude vrouw links, ‘of ze zijn met de jonkies boven op zolder. Maar straks komen ze terug. Dan kun jij beter vertrokken zijn. De paarden zijn ervandoor gegaan, maar Dya heeft er twee gevangen.’
‘Je zei dat je mij zou helpen,’ bracht Anje hem in herinnering.
‘Ik zei dat Jon je zou helpen. Jon is dapper en kan goed vechten, maar hij zal nu wel dood zijn. Ik ben een lafbek. En dik. Kijk maar hoe dik ik ben. Bovendien is heer Mormont gewond. Zie je wel? Ik kan de opperbevelhebber niet in de steek laten.’
‘Kind,’ zei de andere oude vrouw, ‘die ouwe kraai is je al voorgegaan. Kijk maar.’
Mormonts hoofd lag roerloos in Sams schoot, maar zijn ogen waren open en starend en zijn lippen bewogen niet meer. De raaf hield zijn kop schuin en kraste, en keek toen naar Sam op. ‘ Maïs?
Читать дальше