‘Wij draaien hier emmes, Ender Dender. Vok de Gok, jodenjongen extraordinair, aangenaam. En jij bent niks anders dan een vliegenpoepie van een garnalenbrein van een goj. Onthou dat goed.’
Sinds de oprichting van de I.V. was de Strateeg van de militaire strijdkrachten altijd joods geweest. Dat was vanwege de mythe dat joodse generaals nooit een oorlog verloren. En tot dusver was dat nog steeds waar gebleken. Vandaar dat elk joods kind op de Krijgsschool ervan droomde om ooit Strateeg te worden, en van het begin af aan al een zeker aanzien genoot. Maar het riep ook wrok op. Het Rattenleger werd vaak met Smoustroepen aangeduid, half lovend bedoeld, half als woordspeling op de Stoottroepen van Mazer Rackham. En er waren toch wel een heleboel mensen die er maar wat graag op wezen dat tijdens de Tweede Invasie weliswaar een joodse Amerikaan in zijn hoedanigheid van president, Hegemoon van het bondgenootschap was, een joodse Israëliër Strateeg belast met de defensie van de I.V. en een joodse Rus Polemarch van de vloot, maar dat het Mazer Rackham, een onbekende, tweemaal door de krijgsraad veroordeelde Maori halfbloed uit Nieuw Zeeland was die met zijn Stoottroepen de kruiperdvloot uit elkaar joeg en tenslotte in de strijd rond Saturnus vernietigde.
Als Mazer Rackham de wereld kon redden dan maakte het dus geen moer uit of je joods was of niet, zeiden de mensen.
Maar het maakte wel degelijk uit en Vok de Gok wist het. Hij spotte met zichzelf om de spottende opmerkingen van antisemieten voor te zijn — bijna iedereen die hij in de strijd versloeg was, althans tijdelijk, een jodenhater — maar hij zorgde er ook voor dat iedereen donders goed wist wat hij was. Zijn leger stond op de tweede plaats en rukte op naar de eerste.
‘Ik heb je in mijn leger opgenomen goj, omdat ik niet wilde dat de mensen denken dat ik alleen maar win omdat ik zulke goeie soldaten heb. Ik wil dat ze weten dat ik zelfs met zo’n kleine opdonder van een soldaat als jij evengoed kan winnen. We hebben hier maar drie regels. Je doet wat ik zeg en je pist niet in je bed.’
Ender knikte. Hij wist dat Vok wilde dat hij zou vragen wat de derde regel was. En dus deed hij dat.
‘Dat waren de drie regels. We hebben hier niet zulke hoge cijfers voor wiskunde ook.’
De boodschap was duidelijk. Winnen is belangrijker dan wat dan ook.
‘Je oefenuurtjes met die stumperdjes van een Pendelaartjes zijn afgelopen, Wiggin. Finito. Je zit nu in een grote-jongens-leger. Ik deel je in bij het plton van Dink Meeker. Voor zover het jou aangaat is Dink Meeker vanaf dit moment God.’
‘Wie ben jij dan?’
‘Ik ben de personeelschef die God heeft ingehuurd.’Vok grijnsde. ‘En het is je verboden om je lessenaar te gebruiken tot je in één gevecht twee vijandelijke soldaten hebt bevroren. Dit is een bevel uit zelfverdediging. Ik heb gehoord dat je nogal slag van programmeren hebt. Ik wil niet dat je met mijn lessenaar zit te kloten.’
Iedereen brulde van het lachen. Het duurde even voor Ender begreep waarom. Vok had zijn lessenaar geprogrammeerd om een meer dan levensgrote, bewegende afbeelding van mannelijke geslachtsdelen te tonen die heen en weer waggelde op de lessenaar die Vok voor zijn blote kruis hield. Echt iets voor Bonzo om me te ruilen met zo’n bevelhebber, dacht Ender. Hoe kan een jongen die zo zijn tijd besteedt toch nog gevechten winnen?
Ender trof Dink Meeker aan in de speelzaal; hij speelde niet maar keek alleen. ‘Een van de jongens vertelde me wie je was,’zei Ender. ‘Ik ben Ender Wiggin.’
‘Weet ik,’zei Meeker.
‘Ik ben in jouw plton ingedeeld.’
‘Weet ik,’zei hij nogmaals.
‘Ik ben nog een groentje hoor.’
Dink keek hem aan. ‘Hoor eens, Wiggin, dat weet ik allemaal al lang. Waarom denk je eigenlijk dat ik Vok heb gevraagd om te zorgen dat hij jou te pakken kreeg?’
Hij was niet geloosd, hij was opgepikt, er was om hem gevraagd. Meeker wilde hem hebben. ‘Waarom dan?’vroeg Ender.
‘Ik heb je zien oefenen met je Pendellichting. Ik denk dat het wel wat kan worden met je. Bonzo is een stomkop en ik wilde dat je betere oefening kreeg dan Petra je kan geven. Zij kan eigenlijk alleen maar goed schieten.’
‘Dat moest ik ook leren.’
‘Je beweegt je nog steeds of je bang bent om in je broek te pissen.’
‘Leer me dan hoe het wel moet.’
‘Leer het je zelf maar.’
‘Ik ben niet van plan om op te houden met de oefeningen in de vrij-spelperiode, hoor.’
‘Ik wil helemaal niet dat je daarmee ophoudt.’
‘Vok de Gok wel.’
‘Vok de Gok kan je niet tegenhouden. Net als hij je niet kan verhinderen om je lessenaar te gebruiken.’
‘Ik dacht dat bevelhebbers je willekeurig wat konden opdragen.’
‘Ze kunnen de maan wel opdragen om blauw te worden, maar daarom gebeurt het nog niet. Hoor eens, Ender, bevelhebbers hebben net zoveel gezag over je als je zelf toestaat. Hoe slaafser je hun gehoorzaamt, hoe meer macht ze over je hebben.’
‘Wat weerhoudt hen ervan om me pijn te doen?’
‘Ik dacht dat je daarom die gevechtscursus voor de enkele man volgde.’
‘Tjee, je hebt me wel in de smiezen gehouden zeg.’
Dink gaf geen antwoord.
‘Ik wil niet dat Vok de pest aan me krijgt. Ik wil nou wel eens meedoen met de wedstrijden, ik ben het spuugzat om tot het eind uit m’n neus te zitten vreten.’
‘Dan gaat je score omlaag hoor.’
Dit keer gaf Ender geen antwoord.
‘Hoor eens Ender, zolang je in mijn plton zit, doe je mee met de wedstrijd.’
Ender merkte al gauw waarom. Dink oefende zijn plton gescheiden van de rest van de Ratten, krachtig en gedisciplineerd; hij pleegde nimmer overleg met Vok en het hele leger voerde maar zelden een gezamenlijke manoeuvre uit. Het leek wel of Vok één leger commandeerde en Dink een veel kleiner legertje dat toevallig op dezelfde tijd in de strijdzaal oefende.
Dink begon de eerste oefening met Ender te vragen om zijn aanvalshouding met de voeten naar voren te demonstreren. Het stond de andere jongens helemaal niet aan. ‘Hoe kunnen we nu aanvallen als we op onze rug liggen?’vroegen ze.
Tot Enders verbazing verbeterde Dink hen niet en zei hij niet: ‘Jullie vallen niet aan op je rug, je laat je in hun richting omlaag vallen.’Hij had gezien wat Ender deed, maar hij had niet begrepen wat voor oriëntatie daarmee gemoeid was. Het werd Ender al gauw duidelijk dat Dink weliswaar heel erg goed was, maar dat zijn hardnekkige vasthouden aan de oriëntatie van de zwaartekracht uit de gang in plaats van de poort van de vijand als beneden te beschouwen, zijn denken belemmerde.
Ze oefenden een aanval op een door de vijand bezette ster. Voor ze Enders houding met de voeten naar voren probeerden, hadden ze altijd in staande houding aangevallen zodat hun hele romp als schietschijf voor de vijand diende. Maar zelfs nu nog vielen ze de vijand na het bereiken van de ster maar van één kant aan; ‘Bovenover,’riep Dink en ze gingen bovenover. Het sierde hem dat hij hen vervolgens de oefening liet herhalen met de kreet: ‘Nog een keer maar dan ondersteboven,’maar vanwege hun vasthouden aan een zwaartekrachtrichting die hier niet bestond, werden de jongens erg onhandig als de manoeuvre naar omlaag werd uitgevoerd, alsof ze duizelig werden.
Ze vonden de aanvalshouding met de voeten naar voren een verschrikking. Dink dwong hen om die te oefenen. Als gevolg daarvan vonden ze Ender ook een verschrikking. ‘Moeten we soms vechten leren van zo’n Pendelgastje?’mopperde een van hen, zorgvuldig zo hard pratend dat Ender het zou kunnen horen. ‘Ja,’antwoordde Dink. Ze bleven eraan werken.
En ze kregen het onder de knie. In oefenschermutselingen merkten ze hoeveel moeilijker het was om een vijand te raken die met zijn voeten naar voren aanviel. Zodra ze daarvan eenmaal overtuigd waren, oefenden ze de manoeuvre heel wat bereidwilliger.
Читать дальше