‘Ze hebben bijna zeventig jaar de tijd gehad om daar iets aan te doen.’
‘Het zal er allemaal wel van afhangen,’ zei Stein twijfelachtig. Richard gromde. ‘Ik weet wat je denkt. Het hangt er vanaf wat alle voorgaande idioten tot nu toe hebben uitgevreten. Zijn ze inmiddels aan een klein, primitief paradijsje begonnen of hebben ze hun tijd verdaan met vlooien zoeken en elkaar op de huid zitten?’
De gastheer kwam te voorschijn met een vuile, oude fles die hij in zijn arm droeg alsof het zijn liefste kleinkind was. ‘En nu, het hoogtepunt! Maar het gaat u wel wat kosten. Château d’Yquem ‘83, de beroemde verloren oogst uit het Jaar van de Metapsychische Opstand.’
Richards gezicht, even getekend door oude pijn, veranderde ineens. Hij bekeek het beschadigde etiket met eerbied. ‘Zou die nog steeds goed zijn?’
‘Als God het wil.’ Zijn gastheer haalde de schouders op. ‘Vier en een halve kilobux de fles.’
De mond van Stein viel van verbazing open. Richard knikte en de herbergier begon de kurk eruit te trekken. ‘Jezus, Richard! Kan ik één slok meekrijgen! Kan me niet schelen wat het kost. Ik heb nog nooit zoiets duurs gedronken.’ ‘Heer waard, drie glazen. Ik wil een toost uitbrengen.’ Hun gastheer rook hoopvol aan de kurk, liet een hemelse glimlach zien en schonk toen drie glazen halfvol met het goudbruine vocht dat sprankelde als topaas in het lamplicht. Richard hief zijn glas naar de twee anderen.
Een man kust zijn liefje vaarwel
en de vlinder de pimpernel
de wijn kust het glas zo rond,
maar jullie vrienden, kus m’n kont.
De ex-ruimteman en de café-eigenaar sloten hun ogen en lieten de wijn in hun mond rondgaan. Stein goot zijn glas in één slok naar binnen, grijnsde en zei: ‘Hé, dat smaakt naar bloemen! Maar erg sterk is het niet, of wel?’
Richard huiverde. ‘Breng mijn makker maar een kan eau de vie. Dat zal je bevallen, Steinie. Een soort aquaviet, maar zonder de zaadjes. U en ik, meneer de eigenaar, zullen doorgaan onze verhemeltes te strelen met de Sauternes.’
Zo ging de avond voorbij. Voorhees en Oleson vertelden elkaar de gecorrigeerde versies van hun droevige levensgeschiedenissen, de eigenaar van het café knikte bewogen mee en bleef zijn eigen glas bijvullen. Er kwam een tweede fles Yquem aan te pas en later een derde. Na verloop van tijd begon Oleson schuchter te vertellen wat Georgina hem nog meer als afscheidsgeschenken had meegegeven. Zijn nieuwe vrienden stonden erop dat hij het liet zien, dus ging hij naar buiten naar de parkeerhaven, haalde de spullen uit zijn luchtwagen en stommelde het café weer binnen, schitterend uitgedost in een kilt van wolfsvel, een halsband en een brede riem van leer, volgestouwd met goud en amber, een bronzen vikinghelm en een grote stalen strijdbijl. Richard toostte op de viking met het laatste van de Château d’Yquem dat hij zo uit de fles slurpte.
Stein zei: ‘De horens op de helm zijn waarschijnlijk als versiering bedoeld, zei Georgina. De vikingen droegen ze niet als ze vochten. Dus zijn deze afneembaar.’
Richard giechelde. ‘Je maak ‘elemaal de blits, Steinie, ouwe donder. ‘Elemaal! Laat al die mastodingesen en dinobeesten maar kommen. As se jou zien, gaan ze der pissend vandoor.’ Zijn gelaatsuitdrukking veranderde. ‘Werom ‘eb ik geen pak. Iedereen terug in de tijd heb een kostuum nodig. Waarom niet angedacht? Nou mot ik door de tijdpoort in m’n burgerkloffie. Geen klasse, Voorhees, domme, verdommese Hollander. Geen spatje verdomde klasse.’
‘Ah, niet verdrietig zijn, Richard,’ smeekte de caféhouder. ‘Bederf je maal en de mooie wijn niet.’ Zijn kraaloogjes lichtten op bij een plotselinge dronken ingeving. ‘Ik weet het. Ik ken een vent in Lyon die daar de opera doet. Komt hier vaak en eet zichzelf te barsten. Dat ciel du cochon is mesjokke van een speciaal wijntje en daar heb ik een hele kist van. Daar kujj’em mee omkopen als je nog geld hebt. In de opera hebben ze elk soort kostuum dat je maar zou willen. Merde alors, het is nog geen 200 uur. Die vent slaapt misschien nog niet eens! Nou?’
Stein sloeg zijn nieuwe vriend op de rug en Voorhees greep naar de rand van de bar. ‘Kom op, Richard. Ik doe voor de helft mee!’
‘Ik bel die vent meteen,’ zei de grijnzende gastheer. ‘Wedden dat ie ons bij de opera opwacht.’
Ze begonnen de zaak te regelen en aan het eind vloog Stein zijn luchtwagen met de half bewusteloze Voorhees en een kist Château Mouton-Rothschild ‘95 over het slapende Lyon naar de Cours Lafayette waar een steelse figuur hen door de ondergrondse dirigeerde en vervolgens door een netwerk van gangen en trappen meenam naar de ruimten achter het toneel van de opera waar de kostuums werden bewaard. ‘Dat daar,’ zei Richard ten slotte, wijzend. ‘So! Der fliegende Holländer,’ zei de man. ‘Dat zou ik nooit van jou gedacht hebben, jongen.’
Hij hielp Richard met het aantrekken van het 17-eeuwse kostuum waar een vorstelijk zwart wambuis met teruggeslagen mouwen bij hoorde, een grote kraag van kant, zwarte bretels, schoenen met overslagen, een korte cape en een breedgerande hoed met zwarte pluimen.
‘Ik mag verdomd zijn, dat lijkt er meer op.’ Stein sloeg Richard weer op de rug. ‘Je ziet eruit als een prima struikrover. Zo voel jij je dus echt van binnen, hè? Een echte Blauwbaard.’ ‘Niks Blauwbaard, zwarte snor,’ mompelde Voorhees en klapte in elkaar, helemaal van de kaart.
Stein betaalde de man van de opera, vloog hen terug naar het duister geworden café om Richards bagage uit de gehuurde luchtwagen te halen en ging daarna door naar l’Auberge du Portail. Tegen de tijd dat ze daar aankwamen, was de ex-ruimteman weer wat bij zijn positieven.
‘Nog één drankje,’ stelde Stein voor. ‘Probeer het mijne es ...’ Richard nam een slok van de bijna pure alcohol. ‘Niet veel bouquet... maar heel wat zeggingskracht!’ De twee gekostumeerde nachtbrakers trokken zingend door de rozetuinen en bonsden op de eikehouten deur van de herberg met de stompe kant van Steins strijdbijl.
De staf reageerde onverschrokken. Ze waren eraan gewend dat gasten in een nogal verfomfaaide conditie aankwamen. Zes potige bedienden namen de viking en Zwartsnor voor hun rekening en binnen de kortste keren lagen ze te snurken tussen lakens die naar lavendel roken.
Felice Landry en de psychosociale raadsman liepen over de met plavuizen belegde binnenplaats van de herberg naar een kantoortje dat uitkeek op bloemen en een fontein. De kamer was een kopie van de studeerkamer uit een 15e-eeuwse abdij. De stenen vuurplaat met daarboven het nagemaakte familiewapen was versierd met een groot boeket gladiolen, weggestoken tussen twee vuurijzers met hondekoppen.
‘Je hebt zo’n lange reis achter de rug, burgeres Landry,’ zei de raadsman, ‘het is jammer dat je aanmelding op zoveel moeilijkheden stuit.’
Hij leunde achterover in de gebeeldhouwde stoel, zijn vingers tegen elkaar gedrukt. Hij had een scherpe neus, droeg een voortdurende halve glimlach en zwart krullend, achterovervallend haar met een modieuze witte vlek erin. Zijn ogen stonden zorgelijk. Hij had haar profiel gelezen. En toch, ze zag er meegaand genoeg uit in die grijsblauwe jurk terwijl ze haar vingers onrustig samenkneep.
Vriendelijk zei hij: ‘Zie je, Felice, je bent werkelijk nog erg jong om zo’n belangrijke stap te overwegen. Zoals je misschien weet, heeft de eerste bewaakster van het tijdportaal...’ hij knikte naar een olieverfportret van de heilig verklaarde Madame die boven de schoorsteen hing—’een minimumleeftijd bepaald van achtentwintig jaar voor al haar cliënten. Nu kunnen we het er vandaag wel over eens zijn dat die beslissing van Angélique Guderian betwistbaar was en gebaseerd op ouderwetse thomistische ideeën over de vraag wanneer iemand psychisch gezien volwassen is. Maar het basisprincipe geldt nog steeds. Een volledig gevormd karakter is nodig voor dit soort beslissingen over leven en dood. En jij bent pas achttien. Ik ben ervan overtuigd dat je volwassener bent dan de meesten van jouw leeftijd, maar toch zou het beter zijn nog een paar jaar te wachten voor je je aanmeldt voor Ballingschap. Er is geen weg terug, Felice.’ Ik ben ongevaarlijk en bang en klein. Ik ben in jouw macht en ik heb je hulp dringend nodig en ik zou er dankbaar voor zijn. ‘U hebt mijn profiel gezien, raadsman Shonkwiler. Ik zit nogal in de puree.’
Читать дальше