Bram stortte ruggelings op de vloer: van alle vier zijn ledematen waren botten of pezen vernield.
Zijn aanvaller was verdwenen. Hij sprak het dialect van de handelstaal dat in de omgeving van Weversdorp werd gesproken, een beetje hees en hijgerig, zoals alle beschermheren, en het vertaalapparaatje van Louis had er weinig moeite mee.
‘Bontwezen, je moet even op afstand blijven. Je zult later tevredengesteld worden, maar dit lijkt een goed moment om te praten.’
Acoliet zat rechtop, half versuft. ‘Louis?’
De andere beschermheer was kennelijk nog steeds bang voor Bram, en Louis niet minder. Hij zag geen manier om Acoliet in veiligheid te slepen. Zijn eigen dekking was ook niet best, maar hij bleef liggen waar hij lag. ‘Blijf bij Bram uit de buurt, Acoliet,’ riep hij. Ik heb die ander hierheen gehaald. Ik heb hem gemaakt!’
‘Zo is het,’ zei Brams aanvaller. De wanden weerkaatsten zijn stem, maar het was onduidelijk waar deze vandaan kwam. ‘Louis Wu, waarom heb je dat gedaan?’
Bram zat in een bloedplas die steeds groter werd. Hij had kunnen proberen een paar drukverbanden aan te leggen, maar dat deed hij niet. Zijn wapens lagen naast hem op de vloer. Wat er ook voor hem werd gedaan, zo besefte Louis opeens, Bram zou van nu af aan niet meer eten en binnen niet al te lange tijd doodgaan. Dat deden beschermheren nu eenmaal zodra ze hun levensdoel waren kwijtgeraakt…
‘Jij bent Fagot?’ riep Louis naar het donker.
‘En jij Louis Wu, die een oceaan heeft laten verdampen. Maar waarom heb je Fagot in… dit veranderd?’
Bram onderbrak hem. ‘Mijn tijd loopt af. Mag ik die van jullie lenen? Heus, ik beloof dat jullie geen gevaar lopen. Louis, Fagot heeft de vraag gesteld die ik had willen stellen. Waarom heb je een stapschijf geopend om een beschermheer te maken van een Demon die je nog nooit had gezien?’
‘Neem me niet kwalijk,’ zei Louis Wu. Hij had moeite zich te concentreren. Die bloemengeur! Hij bleef liggen waar hij lag, op zijn zij, en wreef zachtjes over zijn gekwetste schouder.
‘Bram,’ zei hij toen, ‘je weet waarom ik jou en Anne ongeschikt achtte om het Reparatiecentrum te beheersen. Ik heb je niet horen zeggen dat ik ongelijk had. We zouden erover kunnen discussiëren ten aanhoren van Fagot en de beslissing aan hem overlaten. Bram?’
Stilte.
‘Fagot, heb je het skelet bestudeerd?’ ‘Ja.’
Ik heb hem Saturnus gedoopt. Saturnus was jouw voorvader. Ik denk dat zelfs Bram wel begreep wat er gebeurd moest zijn. Saturnus heeft tachtigduizend falans de tijd gehad om zijn genetische lijn bij te sturen tot een patroon dat hij gewenst achtte. En hij heeft een rijk geschapen dat beschikt over communicatiemiddelen die de hele Boog bereiken —’
‘Ring. Het is een ring,’ zei Fagot.
‘Saturnus heeft zijn… voortplantingsprogramma gestimuleerd in een gebied dat bijna te groot is voor woorden. Er moeten tientallen miljarden nacht-mensen zijn! En ze zijn allemaal van één soort — anders dan de vampiers. Hij heeft jullie, de Demonen, geschapen om ideale beschermheren te zijn.’
Ik zie nog wel een paar potentiële verbeteringen,’ zei Fagot.
‘Ja? Bram hier is een vampier-beschermheer. We hebben opnamen van zijn optreden in betere tijden, toen hij nog gezond was. Je zult ze zien. Maar jij bent duidelijk superieur aan Bram. Groter brein. Veelzijdiger. Flexibeler. Minder reflexen, meer afwegingen. Bram?’
‘Hij heeft me verslagen,’ gaf Bram toe. ‘Groter brein? Hij was als voortplanter al sapiens, ik niet. Logisch dat zijn brein nu groter is dan het mijne. Louis, hij weet niets. Er liggen indringers op de loer! Je bent verplicht hem te trainen!’
Ik weet het, Bram.’
‘Contractbreuk of niet, je moet hem onderwijzen! Fagot, vertrouw zijn bedoeling, maar neem zijn oordeel niet altijd voetstoots aan. Leer ook van de Netwerkhuizer, maar vertrouw hem pas als je een contract met hem hebt.’
‘Mag ik nu?’ vroeg Louis.
‘Spreek.’
‘Fagot, beschermheren richten enorme schade aan wanneer ze onderling vechten. Bram en zijn partner hebben een probleem opgelost, en de beschermheren die nu de randmuur onder hun hoede hebben zijn van een lokaal type druipberg-mensen. We hebben hen daar nodig. Ik zal je laten zien waarom, zodra we’ — die geur! — ‘weer in het schip van de Poppenspeler zijn.’ Het was levensboom. ‘Zorg dat ik hier weg kom, Fagot! Ik kan hier niet blijven!’
‘Louis Wu, je bent veel te jong om op de geur van de wortelen te reageren. En het is hier maar een zwak geurtje.’
Ik ben te oud! De wortel zou me doden!’ Louis werkte zich op zijn knieën. Hij kon zijn rechterarm niet gebruiken. ‘De vorige keer dat ik het heb geroken heb ik maar net kunnen wegkomen.’ Met hulp van Acoliet wist hij overeind te komen en hij strompelde naar de stapschijf.
Ooit had hij zich weten te bevrijden van zijn draadverslaving. De geur van levensboom had zijn geest van het ene moment op het andere bedwelmd, maar ook daarvan had hij zich weten te bevrijden. De geur was toen, elf jaar geleden, veel sterker geweest dan nu.
Iemand anders dan een voormalige draadverslaafde zou dat nooit zijn gelukt!
Een hand als een zak vol walnoten greep hem bij de pols. ‘Louis Wu, ik heb hem drie keer een muzikaal akkoord horen fluiten en ik ben hem alle drie de keren gevolgd. De ene schijf leidt naar een valluik en een bergplaats met wapens, de tweede naar een val vanaf het plafond en de laatste flitst je naar de plaats waar wij gevochten hebben. Daar groeien hele velden levensboom onder het licht van een kunstzon…’
Louis begon te lachen. Zijn brein was beneveld door de geur van levensboom en de enige uitweg leidde naar de plek van zijn strijd op leven en dood met Teela Brown!
Fagot bestudeerde hem. ‘Te oud in falans misschien,’ zei hij toen, ‘maar er is iets met je lichaam gedaan.’
Bram probeerde te lachen. Het klonk afschuwelijk. Ik heb de gegevens bekeken. Nanotechnologie. Een experimenteel programma, gestolen van de Aarde, nogmaals gestolen, en door Algemene Producten op Fafnir gekocht van de dief. Het medisch apparaat van de Poppenspeler, Louis!’ Zijn stem was er niet voor gemaakt en zijn longen functioneerden nog maar nauwelijks, maar toch lachte hij. ‘Tachtig falans, Louis. Negentig. Meer niet. Onthoud mijn woorden!’
Fagot en Acoliet stonden Louis Wu aan te kijken.
De geur hing in zijn neus, maar bedwelmde hem niet. Hij was meester over zijn geest. Maar dat betekende…
Hij legde het uit. Ik was erg ziek. Het medisch apparaat moet me grondig hebben genezen. Alles vervangen. Elke cel, elke cel.’ Bram had gelijk. Twintig jaar, vijfentwintig hoogstens — ouder was zijn lichaam niet.
‘Je zou een beschermheer kunnen worden,’ zei Fagot. ‘Het is een optie, meer niet.’
Bram was dood. Kon een beschermheer zijn hart tot stilstand dwingen? Brams laatste woorden waren er dubbelzinnig genoeg voor geweest… ‘Het is een optie,’ herhaalde Louis. Zijn laatste krachten begonnen hem te verlaten.
‘Je bent ziek,’ zei Fagot.
Hij ging op de vloer liggen. De Kzin hielp hem. Fagot onderzocht hem met zijn knobbelige handen. De kleine autodok was niet in staat geweest alle verwondingen op magische wijze te verhelpen — een paar spieren, het middenrif, een achillespees. Zijn schouder was lelijk opgezet rond vijf diepe steekwonden. Fagots arm, die slap en gezwollen in een provisorische strik hing, was er zo te zien nog veel erger aan toe, maar de beschermheer besteedde er geen aandacht aan.
Ik ken jouw soort niet. Ik geloof niet dat je kunt lopen en ik vermoed dat je binnenkort koorts krijgt. Wat zou je normaliter doen om te genezen, Louis?’
‘Terug naar het schip. Het grote medische apparaat in. Dat geneest alles.’
Fagot vertrok; hij nam de Kzin met zich mee. Ze waren snel terug. Ze tilden Louis op en legden hem weer languit neer. Hij voelde dat hij omhoog zweefde.
Читать дальше