‘En hoe is dat bloed op je kleren terechtgekomen?’
‘Dat heeft Wilkins gedaan,’ zei hij. ‘Dat moet wel, het kan niet anders.’
Er werd op de deur geklopt en de brigadier kwam binnen. Hij boog zich voorover en zei zachtjes iets in Deborahs oor, en ik leunde dichterbij om het ook te horen. ‘De advocaat van die vent schopt heibel,’ zei hij. ‘Hij zegt dat nu de hoofden zijn opgedoken terwijl zijn cliënt hier zit, hij wel onschuldig moet zijn.’ De brigadier schokschouderde. ‘Ik kan hem hierop niet vasthouden,’ zei hij.
‘Oké,’ zei Debs. ‘Bedankt, Dave.’ Hij schokschouderde nogmaals, richtte zich op en liep de kamer uit.
Ze wendde zich weer tot Halpern. ‘Oké, Jerry,’ zei ze. ‘We praten later verder.’ Ze stond op, liep de kamer uit en ik ging achter haar aan.
‘Wat denken we daarvan?’ vroeg ik aan haar.
‘Ze schudde haar hoofd. ‘Jezus, Dex, dat weet ik niet. Ik moet echt even pas op de plaats maken.’ Ze bleef staan en draaide haar gezicht naar me toe. ‘Of de man heeft dit werkelijk in een van zijn black-outs gedaan, wat betekent dat hij de hele zaak zonder het echt te weten heeft opgezet, wat onmogelijk is.’
‘Waarschijnlijk,’ zei ik.
‘Of iemand anders heeft een verdomde hoop moeite gedaan dit in scène te zetten om hem ervoor op te laten draaien en heeft dat precies tijdens een van zijn black-outs getimed.’
‘Wat ook onmogelijk is,’ zei ik behulpzaam.
‘Ja,’ zei ze. ‘Dat weet ik.’
‘En dat beeld met de stierenkop en het vuur in zijn buik?’
‘Fuck,’ zei ze. ‘Het is gewoon een droom. Dat moet wel.’
‘Dus waar zijn de meisjes dán verbrand?’
‘Wil je me een reuzenbeeld laten zien met een stierenkop en ingebouwde barbecue? Waar verstop je zoiets? Pas als je het vindt, geloof ik dat het echt is,’ zei ze.
‘Laten we Halpern nu vrij?’ vroeg ik.
‘Nee, verdomme,’ grauwde ze. ‘Ik houd hem vast op verzet tijdens arrestatie.’ En ze draaide zich om en liep terug naar de receptie.
Toen we uit het halletje terugkwamen, zaten Cody en Astor bij de brigadier, en ook al waren ze niet blijven zitten waar ik had gezegd, was ik zo dankbaar dat ze niets in de fik hadden gestoken dat ik het door de vingers zag. Deborah wachtte geduldig tot ik ze had opgehaald en we liepen allemaal samen de deur uit. ‘Wat nu?’ vroeg ik.
‘We moeten natuurlijk met Wilkins gaan praten,’ zei Deborah.
‘En vragen we hem dan of hij een beeld met een stierenkop in zijn achtertuin heeft?’ vroeg ik.
‘Nee,’ zei ze. ‘Dat is bullshit.’
‘Dat is een lelijk woord,’ zei Astor. ‘Ik krijg vijftig cent van je.’
‘Het wordt al laat,’ zei ik. ‘Ik moet de kinderen thuisbrengen voor hun moeder me roostert.’
Deborah keek een hele poos naar Cody en Astor en toen naar mij. ‘Oké,’ zei ze.
Ik wist de kinderen thuis te krijgen voordat Rita over de rooie ging, maar het was kantje boord en toen ze ontdekte dat ze naar afgehakte hoofden waren gaan kijken, maakte dat het er niet beter op. Toch hadden ze kennelijk nergens last van en waren ze zelfs opgewonden van de dag, en Astors nieuw verworven vastberadenheid om een mini-mij voor mijn zus Deborah te zijn, leek Rita af te leiden van alles wat maar in de buurt kwam van woede. Zeg nou zelf, het bespaart je later een hoop tijd en moeite als je jong je carrière kiest.
Het was duidelijk dat Rita stoom af moest blazen en we zaten in het babbelfestival. Normaal gesproken zou ik eenvoudigweg glimlachen en knikken en haar laten doorrebbelen. Maar ik was niet in de stemming voor wat ook maar naar normaal neigde. In de afgelopen twee dagen had ik gesnakt naar tijd en een rustige plek om uit te zoeken waar mijn Ruiter was gebleven, en in plaats daarvan was ik alle kanten op gesleurd, door Deborah, Rita, de kinderen, zelfs mijn werk, godbetert. Mijn dekmantel had het overgenomen van het ding dat ik werd geacht te verstoppen, en dat vond ik maar niks. Maar als ik langs Rita de deur uit kon komen, zou ik eindelijk wat tijd voor mezelf hebben.
En dus beriep ik me erop dat ik belangrijk werk op de zaak te doen had dat niet tot maandagochtend kon wachten, glipte de deur uit en reed naar kantoor, terwijl ik genoot van de relatieve pais en vree van het Miami-verkeer op een zaterdagavond.
Onderweg raakte ik tijdens het eerste kwartier het gevoel maar niet kwijt dat ik werd gevolgd. Belachelijk, ik weet het, maar ik was nog nooit ’s avonds alleen geweest en voelde me heel kwetsbaar. Zonder de Ruiter was ik een tijger zonder snijtanden en met een afgestompte neus. Ik voelde me traag en idioot, en op mijn rug wilde het kippenvel maar niet verdwijnen. Het was een algemene gewaarwording van dreigende angst, het gevoel dat ik een rondtrekkende beweging moest maken en het spoor achter me moest opsnuiven omdat iets daar hongerig op de loer lag. En aan de randen van dat alles kietelde een echo van die vreemde droommuziek, waardoor mijn voeten onwillekeurig verkrampten, alsof ze ergens zonder mij heen wilden.
Het was een verschrikkelijk gevoel en als ik nou maar in staat was tot empathie, dan weet ik zeker dat mij een kort moment iets afschuwelijks was geopenbaard, waarbij ik een hand tegen mijn voorhoofd sloeg en op de grond neerzeeg, terwijl ik smartelijke spijtbetuigingen mompelde over al die keren dat ik iemand had achtervolgd en bij anderen deze afschuwelijke gevoelens had veroorzaakt. Maar ik ben niet gemaakt voor smart – althans niet voor die van mezelf – en het enige waaraan ik kon denken was mijn huizenhoge probleem. Mijn Ruiter was weg, en als iemand me werkelijk op de nek zat, was ik leeg en onbeschermd.
Mijn fantasie ging vast met me op de loop. Wie zou nou Plichtsgetrouwe Dexter stalken, die met een gelukkige glimlach, twee kinderen en een nieuwe hypotheek vanwege een cateraar door zijn volkomen normale, kunstmatige bestaan ploeterde? Alleen maar voor de zekerheid keek ik in de achteruitkijkspiegel.
Niemand, uiteraard, niemand die op de loer lag met een bijl en een stuk aardewerk met Dexters naam erop. In mijn eenzame kindsheid werd ik ook nog eens een dwaas.
In de berm van de Palmetto Expressway stond een auto in brand, en het grootste deel van het verkeer stoof door de linkerberm om de opstopping heen of leunde op de claxon en schreeuwde. Ik nam de afslag en reed langs de pakhuizen in de buurt van het vliegveld. Bij een opslagplaats vlak langs 69th Avenue ratelde een inbrekersalarm eindeloos door, terwijl drie mannen zonder enige zichtbare haast dozen in een truck aan het laden waren. Ik glimlachte en zwaaide, ze negeerden me.
Ik begon aan dat gevoel gewend te raken, de laatste tijd negeerde iedereen de arme lege Dexter, behalve natuurlijk degene die me had gevolgd of eigenlijk helemaal niet achter me aan zat.
Maar over leeg gesproken, doordat ik m’n snor had gedrukt voor een confrontatie met Rita, hoe geruisloos ook, zat ik nu wel zonder avondeten en dat was niet iets wat ik zomaar over mijn kant kon laten gaan. Op dit moment wilde ik bijna net zo graag eten als ademen.
Ik stopte bij een Pollo Tropical en haalde een halve kip om mee te nemen. De geur vulde onmiddellijk de auto, en de laatste paar kilometer moest ik alles in het werk stellen om de auto op de weg te houden in plaats van piepend tot stilstand te komen en de kip met mijn tanden te verslinden.
Op het parkeerterrein hield ik het ten slotte niet meer en toen ik de deur in liep moest ik met vette vingers mijn legitimatiebewijs opdiepen, terwijl ik tegelijk bijna de bonen liet vallen. Maar toen ik eenmaal voor mijn computer ging zitten, was ik een veel gelukkiger knul en de kip was niet meer dan een zak botten en een plezierige herinnering.
Zoals altijd vond ik het met een volle maag en een rein geweten veel gemakkelijker mijn machtig brein in de versnelling te zetten en over het probleem na te denken. De Zwarte Ruiter werd vermist, wat erop leek te wijzen dat hij op een of andere manier onafhankelijk van mij bestond. Dat betekende dat hij ergens vandaan was gekomen en het was heel goed mogelijk dat hij daar weer naar terug was gegaan. Dus mijn eerste probleem was alles te weten zien te komen over waar hij vandaan kwam.
Читать дальше