En dat deed natuurlijk de deur dicht. Harry tegenspreken deed je nu eenmaal niet, of je nu een verdachte in een moordzaak, de voorzitter van de Rotaryclub of een jong verdwaald monster was. De conrector opende en sloot zijn mond nog een paar keer, maar er kwamen geen woorden uit, alleen een soort sputterend geluid in combinatie met een schrapende keel. Harry sloeg hem nog even gade en wendde zich toen tot mij. ‘We gaan,’ zei hij nogmaals.
Op weg naar de auto zweeg Harry, en het was geen aangenaam stilzwijgen. Hij zei niets toen we van school wegreden en noordwaarts de Dixie Highway opdraaiden in plaats van om de school heen de andere kant uit, van Granada naar Hardee en dan naar ons huisje in de Grove. Ik keek naar hem toen hij de bocht nam, maar hij had nog altijd niets te zeggen en de uitdrukking op zijn gezicht moedigde niet aan tot een gesprek. Hij keek recht voor zich op de weg en reed, snel, maar niet zo snel dat hij de sirene moest aanzetten.
Harry sloeg links af 17th Avenue op, en even kwam de absurde gedachte in me op dat hij me meenam naar de Orange Bowl. Maar we reden langs de afslag naar het stadion, de Miami-rivier over en toen rechtdoor North River Drive op, en nu wist ik waar we heen gingen, maar niet waarom. Harry had nog altijd geen woord gezegd of mijn kant opgekeken, en het gevoel bekroop me dat het een drukkende middag werd die niets te maken had met de stormwolken die zich aan de horizon samenpakten.
Harry parkeerde de patrouillewagen en zei eindelijk iets. ‘Kom mee,’ zei hij. ‘Naar binnen.’ Ik keek hem aan, maar hij stapte al uit de auto, dus deed ik dat ook maar en liep gedwee achter hem aan de jeugdgevangenis in.
Iedereen kende Harry daar, hij stond overal als een goede smeris bekend. Ze riepen naar hem: ‘Harry!’ en: ‘Hé brigadier!’ helemaal door de ontvangstruimte en in de gang naar het cellenblok. Ik sjokte eenvoudigweg achter hem aan, terwijl me een grimmig voorgevoel bekroop. Waarom had Harry me naar de gevangenis gebracht? Waarom schold hij me niet uit, vertelde hij niet hoe teleurgesteld hij was, strafte hij me niet streng maar rechtvaardig?
Niets van wat hij deed of niet wilde zeggen bood me enig houvast. Dus strompelde ik maar achter hem aan. Uiteindelijk bleven we bij een van de bewakers staan. Harry nam hem apart en sprak zachtjes met hem; de bewaker keek naar mij, knikte en bracht ons naar het einde van het cellenblok. ‘Hier is-ie,’ zei de bewaker. ‘Veel plezier.’ Hij knikte naar de gedaante in de cel, keek me kort aan en liep weg, Harry en mij achterlatend in onze wederom ongemakkelijke stilte.
Harry verbrak de stilte aanvankelijk niet. Hij draaide zich om en staarde de cel in, en de bleke gedaante daarbinnen bewoog, stond op en liep naar de tralies. ‘Nee maar, als dat brigadier Harry niet is! Hoe gaat ’t met je, Harry? Zo áárdig van je om langs te komen.’
‘Hallo, Carl,’ zei Harry. Eindelijk wendde hij zich tot mij en zei: ‘Dit is Carl, Dexter.’
‘Wat een knappe kerel ben jij, Dexter,’ zei Carl. ‘Heel aangenaam kennis met je te maken.’
Carl liet een paar heldere, lege ogen op me rusten, maar daarachter kon ik bijna een reusachtige donkere schaduw zien, en iets binnen in me stuiptrekte en probeerde zich stilletjes uit de voeten te maken voor dat grote, felle ding dat daar achter de tralies woonde. Hijzelf zag er niet bepaald groot of fel uit – op het allereerste gezicht kwam hij zelfs aangenaam over, met zijn nette blonde haar en regelmatige gelaatstrekken – maar iets aan hem zorgde ervoor dat ik me heel slecht op m’n gemak voelde.
‘Ze hebben Carl gisteren binnengebracht,’ zei Harry. ‘Hij heeft elf mensen vermoord.’
‘O, nou ja,’ zei Carl bescheiden, ‘zo ongeveer.’
Buiten de gevangenis sloeg de donder en begon het te regenen. Ik keek Carl met oprechte belangstelling aan; nu wist ik waardoor mijn Zwarte Ruiter zo van streek was geraakt. Wij stonden nog aan het begin, en hier was iemand die al heen en weer was geweest, elf keer, zo ongeveer. Voor het eerst begreep ik hoe mijn klasgenoten zich wellicht voelden wanneer ze oog in oog kwamen te staan met een quarterback uit de National Football League.
‘Carl vindt het heerlijk om mensen te vermoorden,’ zei Harry nuchter. ‘Zo is het toch, Carl?’
‘Het houdt me van de straat,’ zei Carl opgewekt.
‘Tot we je te pakken kregen,’ zei Harry bot.
‘Nou ja, zo is dat, natuurlijk. Maar toch…’ Hij haalde zijn schouders op en schonk Harry een heel erge nepglimlach, ‘het was dikke pret zolang het duurde.’
‘Je werd onvoorzichtig,’ zei Harry.
‘Ja,’ zei Carl. ‘Hoe kon ik weten dat de politie zo grondig te werk zou gaan?’
‘Hoe doe je het?’ flapte ik eruit.
‘Het is niet zo moeilijk,’ zei Carl.
‘Nee, ik bedoel… eh, hóé?’
Carl keek me onderzoekend aan en ik kon vanuit de schaduw vlak achter zijn ogen bijna iets horen spinnen. Even haakten onze ogen zich aan elkaar vast en de wereld vulde zich met het zwarte geluid van twee roofdieren die elkaar om één kleine, hulpeloze prooi bestreden. ‘Wel, wel,’ zei Carl uiteindelijk. ‘Krijg nou wat.’ Hij wendde zich tot Harry op het moment dat ik begon te kronkelen. ‘Dus ik vermoed dat ik een leerobject ben, is dat het, brigadier? Wil je je jongen afschrikken zodat hij het smalle, rechte pad naar het goddelijke zal betreden?’
Harry staarde terug, liet niets merken, zei niets.
‘Nou, ik ben bang je te moeten vertellen dat er uitgerekend op dit pad geen weg terug is, arme Harry. Wanneer je er eenmaal op zit, zit je er voor je leven aan vast, misschien daarna ook nog wel, en er is niets wat jij of deze lieve knul eraan kan doen.’
‘Eén ding wel,’ zei Harry.
‘Is dat zo,’ zei Carl, en nu leek er een trage zwarte wolk om hem heen op te stijgen, die samensmolt rond de tanden van zijn glimlach en zijn vleugels uitspreidde naar Harry, en naar mij. ‘Ben reuzebenieuwd naar wat dat dan wel niet mag zijn.’
‘Zorgen dat je niet gepakt wordt,’ zei Harry.
Even leek de zwarte wolk te verstarren, toen trok hij zich terug en verdween. ‘O, mijn god,’ zei Carl. ‘Ik wou dat ik kon lachen.’ Hij schudde langzaam zijn hoofd, heen en weer. ‘Je meent het, hè? O, mijn god. Wat ben je een geweldige vader, brigadier Harry.’ En hij schonk ons zo’n reusachtige glimlach dat die bijna echt leek.
Harry richtte nu zijn ijsblauwe blik vol op mij.
‘Hij is gepakt,’ zei Harry tegen me, ‘omdat hij niet wist wat hij deed. En nu krijgt hij de elektrische stoel. Omdat hij niet wist wat de polítie aan het doen was. Omdat,’ zei Harry zonder enige stemverheffing en zonder met zijn ogen te knipperen, ‘hij het niet heeft geleerd.’
Ik keek naar Carl, die met zijn te heldere, dode, lege ogen door de dikke tralies naar ons keek. Gepakt. Ik keek weer naar Harry. ‘Ik begrijp het,’ zei ik.
En dat was ook zo.
Daarmee kwam een eind aan mijn jeugdige rebellie.
En nu, zoveel jaren later – fantastische jaren, vol snijden en hakken, en ermee wegkomen – wist ik waarachtig welke opmerkelijke gok Harry met me had gewaagd door me met Carl kennis te laten maken. Ik mocht nooit hopen dat ik aan zijn optreden kon tippen – Harry deed tenslotte dingen omdat hij gevóélens had en dat zou ik nooit doen – maar ik kon zijn voorbeeld volgen, zodat Cody en Astor in het gareel zouden blijven. Ik zou gokken, net zoals Harry had gedaan.
Ze zouden achter me aan komen of niet.
Ze kwamen achter me aan.
In het museum wemelde het van groepen nieuwsgierige burgers op zoek naar kennis of, klaarblijkelijk, een toilet. De meeste waren tussen twee en tien jaar oud en zo te zien was er één volwassene op elke zeven kinderen. Ze bewogen zich als een grote kleurrijke zwerm papegaaien, schoten tussen de geëxposeerde stukken heen en weer met een hard krassend geluid dat, ondanks het feit dat het in minstens drie talen was, volkomen hetzelfde klonk. De internationale taal van kinderen.
Читать дальше