Gunnar zweeg even. ‘Hij wilde de Heksenhamer. Hij zei dat die andere dingen hem geen donder interesseerden, maar hij moest dat boek krijgen. Toen bood hij aan om het van me te kopen. Hij noemde een ongelofelijk hoog bedrag, veel meer geld dan ik er op de zwarte markt voor zou krijgen, als ik wist waar die te vinden was. In plaats van het te ontkennen en hem de deur te wijzen, zei ik dat daar met mij over te praten viel. Het geld was verleidelijk. Ik wist niet hoe opmerkelijk het handschrift was. Harald vertelde me het hele verhaal pas, toen hij me het geld gaf. Toen bedacht ik me. Maar dat kon ik hem natuurlijk niet vertellen.’ Gunnar zuchtte. ‘Jullie begrijpen dat natuurlijk niet, maar als je je hele leven in de nabijheid van de geschiedenis werkt, dan word je onwillekeurig betoverd door alles wat bewaard blijft. Ik had een uniek object in handen. Absoluut uniek.’
‘Je hebt Harald dus vermoord om het handschrift weer in handen te krijgen, zonder te proberen om het geld terug te geven en uit te zoeken of hij bereid was om dit alles ongedaan te maken?’ vroeg Þóra. ‘Misschien had hij er liever voor gekozen om er zonder te leven dan te sterven?’
Gunnar glimlachte zwakjes. ‘Natuurlijk heb ik dat geprobeerd. Hij lachte me gewoon uit en zei dat het beter was om met hem van doen te hebben dan met de autoriteiten, want hij zou niet aarzelen om me aan te geven, als ik hem zou verraden.’ Gunnar zuchtte. ‘Ik zag hem. Hij fietste over de Suðurgata, toen ik naar huis reed. Ik draaide om en haalde hem in bij de ingang. Hij gooide zijn fiets aan de kant en we gingen samen naar binnen. Zijn ene hand zat helemaal onder het bloed, dat hij duidelijk van zijn neus had geveegd. Hij had een bloedneus. Walgelijk.’ Gunnar sloot zijn ogen. ‘Hij gebruikte zijn sleutel en toegangscode om open te doen. Hij was dronken en hij had ongetwijfeld drugs gebruikt. Ik probeerde nog één keer met hem te praten, smeekte hem om begrip te tonen. Hij lachte me gewoon uit. Ik volgde hem het studentenlokaal in en daar rommelde hij wat in een kast en haalde er een klein, wit pilletje uit, dat hij inslikte. Al gauw daarna deed hij nog vreemder. Hij liet zich in een leunstoel vallen, draaide mij zijn rug toe en vroeg me om zijn schouders te masseren. Ik dacht dat hij gek werd, maar begreep later dat hij een xtc-pil had genomen; ze zeggen dat dat de behoefte van mensen aan lichamelijk contact vergroot. Ik ging naar hem toe en in eerste instantie overwoog ik om te doen wat hij vroeg, in de hoop dat hij op mijn wens zou ingaan. Maar toen werd ik van een zo diepe haat vervuld dat ik, voor ik het wist, mijn das had afgedaan en hem over zijn hoofd heen had gedaan. Ik trok hem stevig aan. Hij sloeg en schopte wild om zich heen. Toch gebeurde er niets. Toen ging hij dood. Hij gleed langzaam en rustig uit zijn stoel op de grond. En ik ging weg.’ Gunnar keek naar Þóra en wachtte op haar reactie. Hij leek Matthias helemaal vergeten te zijn.
Het verre geluid van sirenes kwam door het raam en werd steeds luider. ‘Ze zijn gekomen om je te halen,’ zei Þóra.
Gunnar keek van haar weg en staarde uit het raam. ‘Ik was zo van plan om rector worden,’ zei hij verdrietig.
‘Ik denk dat je dat wel kunt vergeten.’
Amelia Guntlieb staarde naar het tafelblad en zweeg als het graf. Þóra vermoedde dat ze haar stem niet genoeg vertrouwde om iets te zeggen. Als Þóra haar was, zou ze ongetwijfeld ook stil zijn. Matthias had net alle feiten doorgenomen, zoals ze die nu kenden. Het was niet waarschijnlijk dat er nog meer belangrijke dingen aan het licht zouden komen. Þóra vond het bewonderenswaardig hoe goed hij erin slaagde om zaken, die kwetsend zouden kunnen zijn voor Haralds moeder, wat te verzachten. Toch was het hele verhaal walgelijk en moeilijk aan te horen, zelfs voor Þóra, die er toch alle kanten van kende.
‘De Heksenhamer en meer van de handschriften die Gunnar had opgegraven in de grotten, zijn gevonden,’ zei Matthias rustig. ‘Het geld ook. Hij had er maar een heel klein deel van uitgegeven. Het lag allemaal in een bankkluisje.’
Nadat de politie Gunnar de dag daarvoor had gearresteerd, werden ze verhoord, dus er kwam niets van Þóra en Matthias’ plannen om uit eten te gaan. Þóra durfde het niet aan om Amelia Guntlieb nog te ontmoeten, toen ze uit het politiebureau kwamen. Voordat ze met Gylfi om de tafel ging zitten om over het kind te praten dat hij nu verwachtte, kletste ze eerst lang met Laufey. Ze raadde Þóra aan om de jongen de situatie duidelijk te maken door hem iets te laten doen wat de baby een gezicht zou geven: dan zou hij beter kunnen begrijpen wat er stond te gebeuren. Ze zou hem bijvoorbeeld kunnen aanmoedigen om na te denken over mogelijke namen voor het kind.
Ze zaten in het lege café in Het Stadhuis. Elisa had nu en dan even gehuild terwijl Matthias aan het vertellen was, maar haar moeder had als versteend gezeten. Ze keek beurtelings naar het tafelblad en naar haar schoot. Nu keek ze op en haalde diep adem. Niemand zei iets. Ze wachtten min of meer op het moment dat zij iets zou zeggen, zou huilen of op een andere manier blijk zou geven van haar gevoelens. Dat gebeurde niet. Ze keek naar geen van hen drieën, maar in plaats daarvan richtte ze haar blik op de grote, glazen wand, die uitzicht bood over de stadsvijver, Tjörnin, en ze volgde de eendjes die daar op hun gemak zwommen, samen met een paar ganzen. De wind rimpelde het wateroppervlak en de vogels deinden rustig op en neer op de golven. Meeuwen doken plotseling op en landden in het midden van de verspreide groep. ‘Zullen we naar de kaart van IJsland gaan kijken?’ zei Matthias plotseling tegen Elisa. ‘Die staat hiernaast.’ Elisa knikte zwakjes en ze stonden op om naar de grote zaal naast het café te lopen. Þóra en de moeder van Harald bleven alleen achter.
Er viel niet op te maken of de vrouw zich realiseerde dat er nu minder mensen aan tafel zaten. Þóra kuchte beleefd, zonder dat dat het gewenste effect had. Ze wachtte een tijdje, maar zag toen in dat ze een doelgerichtere methode moest gebruiken om de aandacht van de vrouw te trekken. ‘Ik heb niet veel ervaring met zulke gebeurtenissen en ik kan u moeilijk zeggen hoe erg ik het allemaal vind. Ik wil alleen laten weten dat u en uw gezin mijn medeleven hebben.’
De vrouw snoof. ‘Ik verdien geen medeleven: niet van u en niet van anderen.’ Ze wendde zich van het raam af en keek naar Þóra. Ze had een ontstemde blik in haar ogen, maar daarna was het alsof ze kalmeerde. ‘Het spijt me. Ik ben mezelf niet.’ Ze legde haar handen op tafel en begon met haar ringen te spelen. ‘Ik weet niet waarom ik me gedwongen voel om met u te praten.’ Ze keek van het goud aan haar vingers naar Þóra. ‘Misschien omdat ik u nooit meer hoef te zien. Misschien omdat ik de gelegenheid moet krijgen om mijn daden te rechtvaardigen, nu mijn gedrag zulke verschrikkelijke gevolgen heeft gehad.’
Þóra kon alleen maar raden dat die ‘verschrikkelijke gevolgen’ naar de dood van Harald verwezen. ‘U hoeft het mij niet uit te leggen,’ zei Þóra. ‘Ik ben niet van gisteren en ik weet dat er vaak andere en meer dingen spelen dan op het eerste gezicht lijkt.’
De vrouw glimlachte flauwtjes. Het viel Þóra op dat ze bijzonder goed verzorgd was. De ouderdom was haar weliswaar inmiddels wel aan te zien, maar ze zag er toch nog prachtig uit, hoewel haar schoonheid was begonnen te wijken voor gratie. Haar kleding deed die invloed iets verminderen. Þóra nam aan dat haar donkere mantelpakje en jas meer hadden gekost dan wat zij in een jaar aan kleren spendeerde. ‘Harald was een geweldig kind,’ zei de vrouw dromerig. ‘Toen hij werd geboren, waren we vreselijk gelukkig. Daarvoor hadden we Bernd gekregen; hij was toen ruim twee jaar en toen kwam er dus dit heerlijke mannetje bij. De jaren daarna, totdat Amelia werd geboren, waren in mijn herinnering, zoals je je kunt voorstellen, een paradijs. Er was geen vuiltje aan de lucht.’
Читать дальше