‘Dat is toch best denkbaar?’ vroeg Þóra en ze keek even naar de snippers op tafel. ‘Ik bedoel: zoiets is weleens gebeurd.’
‘Dat kan wel zijn, maar deze keer was er puur sprake van een fout in de registratie. Het is eigenlijk onduidelijk wat er met de brief gebeurd is, maar ze beschuldigde er wel een bepaald iemand van, die boven verdenking verheven is, dat hij het gestolen zou hebben.’
‘Wie was dat dan?’ vroeg Þóra.
‘Degene die hier zit,’ zei Gunnar en hij zweeg. Hij keek hen om beurten aan en daagde hen met zijn blik uit om zijn onschuld te betwijfelen.
‘Ik begrijp het,’ zei Þóra. Ze keek vastberaden naar Gunnar en voegde eraan toe: ‘Sorry dat ik het vraag, maar hoe kwam ze daarbij?’
‘Zoals ik al zei, er was een fout gemaakt in de registratie. Volgens het register zou ik als laatste de brief te zien gekregen hebben, maar ik heb hem nooit met één vinger aangeraakt. Of iemand heeft mijn naam gebruikt óf de lidmaatschapnummers zijn door elkaar gehaald. Brynjólfur Sveinsson interesseert me niet en het is nooit in me opgekomen om naar documenten te zoeken die met hem te maken hebben. Wat het allemaal nog ongelukkiger maakte, is dat het meisje dit probeerde te gebruiken om zich door mij te laten helpen bij haar studie. Ze zei ijskoud tegen me dat ze niets zou zeggen, als ik haar een handje zou helpen, zoals ze het zo smaakvol bracht. Ik besprak dit met Harald en hij beloofde dat hij haar zou ompraten om met deze onzin op te houden. Ik nam contact op met mijn vrienden bij het Nationale Archief en vroeg of zij de zaak wilden onderzoeken. Ik wil niet hebben dat een of ander grietje denkt dat ze compromitterende informatie over mij heeft. Zij vonden er echter niks over, aangezien het zo lang geleden was: tien jaar of zo. Ten slotte erkenden ze dat het een vergissing van hun kant geweest moest zijn: de brief is waarschijnlijk ingeleverd met wat andere documenten en zal vroeg of laat wel weer opduiken. Bríet was zo verstandig om niet meer met me te praten.’
‘Wat was dat eigenlijk voor brief?’ vroeg Þóra. ‘Waar ging hij over, bedoel ik?’
‘De brief is geschreven in 1702 en is van een van de priesters op Skálholt aan Árni Magnússon. De brief leek een antwoord te zijn op vragen van Árni over wat er met een deel van de buitenlandse handschriften uit het bezit van Brynjólfur Sveinsson gebeurd is, die een aantal jaar daarvoor, in 1675, was overleden. Er bestaat dus geen twijfel over dat de brief zich in het archief bevond. Er zijn zelfs veel mensen die zich hem herinneren. Men vond het allemaal nogal vreemd.’
‘En verder weet je niets?’ vroeg Þóra. ‘Niets over verborgen handschriften of pogingen om ze uit Skálholt te smokkelen?’
Gunnar keek haar bedachtzaam aan. ‘Waarom vraag je ernaar, als je het antwoord al weet?’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Þóra verbaasd. ‘Ik weet niets anders over die brief dan dat wat je me zojuist verteld hebt.’ Haar ogen dwaalden weer naar Gunnars dasspeld. Wat was er in hemelsnaam mis met die speld dat haar zo dwarszat? En waar wilde de man heen?
‘Dat is wel erg toevallig,’ zei Gunnar kortaf. Hij was blijkbaar van mening dat ze meer wisten dan het geval was. ‘Dan kunnen we wel doorgaan met verstoppertje spelen, als jullie dat willen. Er staat een zin in de brief die moeilijk te interpreteren valt: een onduidelijke tekst over juwelen die uit handen van een Deense diplomaat gehouden moesten worden en die bewaard werden bij het oude kruis. De meesten zijn het erover eens dat dat naar het heilige kruis van de Kaðlanes-kerk verwijst, dat weggehaald is tijdens de reformatie vanwege het verbod op relieken.’
‘Je weet vrij veel over die brief,’ zei Matthias, die nu voor het eerst aan het gesprek deelnam. ‘Gezien het feit dat je het nooit gezien hebt.’
‘Uiteraard heb ik het onderwerp bestudeerd, toen ik van deze misdrijven beschuldigd werd,’ zei Gunnar kwaad. ‘De brief is welbekend onder geschiedkundigen en diverse mensen hebben er uitstekende artikelen over geschreven.’
Þóra keek nog steeds als in een trance naar de stropdas. Het was een ongewone dasspeld: hij had een nogal onregelmatige vorm en hij leek van zilver. ‘Waar heb je die speld vandaan?’ vroeg ze en ze wees naar zijn blauwe das met diagonale strepen.
Gunnar en Matthias keken haar verwonderd aan. Gunnar pakte zijn das vast en bekeek de speld. Daarna liet hij hem weer los en richtte zijn aandacht op Þóra. ‘Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet begrijp waar ons gesprek heen gaat. Maar aangezien je er zo geïnteresseerd in bent: ik heb hem voor mijn vijftigste verjaardag gekregen.’ Hij stond op. ‘Ik zie verder geen reden om ons gesprek voort te zetten: ik heb weinig zin om over mijn uiterlijk te discussiëren. Er staat mij een alles behalve prettig onderhoud met María, de directeur van Árni Magnússon-instituut, te wachten en ik heb geen tijd meer om aan deze onzin te verspillen. Ik wens jullie echt veel succes met jullie onderzoek, maar ik raad jullie aan om je bij het heden te houden, want het verleden heeft niets met de moord op Harald te maken.’
Hij volgde hen naar de deur.
Matthias keek naar Þóra en schudde zijn hoofd. Ze stonden bij de ingang van Árnagarður. ‘Je hebt je weer lekker populair gemaakt.’
‘Heb je die dasspeld niet gezien?’ vroeg Þóra snel. ‘Dat was een zwaard. De speld bestond uit een zilveren plaatje met daarop een zilveren zwaard dat dwars op de das lag. Heb je dat niet gezien?’
‘Jawel. Nou, en?’ vroeg Matthias.
‘Kun je je de foto van de hals van Harald niet herinneren? Die ene blauwe plek die op een dolk of een kruis leek?’ Wat had de arts gezegd? Het lijkt nog het meest op een kleine dolk; toch is er nog iets meer, want de huid is opengescheurd aan de buitenste rand van dit ding: een beetje te ver naar buiten om door die dolk, of wat het dan ook was, te zijn veroorzaakt.
‘Jawel,’ antwoordde Matthias. ‘Ik begrijp waar je heen wilt, maar ik ben er niet zeker van dat dit hetzelfde voorwerp is. Die foto’s waren nou ook weer niet zo duidelijk, Þóra.’ Hij zuchtte. ‘De man is geschiedkundige. Het Vikingenzwaard op zijn dasspeld heeft duidelijk gewoon te maken met zijn belangrijkste onderwerp van onderzoek: de tijd van de kolonisatie van IJsland. Ik zou er niet te veel belang aan hechten. Ik vond die blauwe plek meer op een kruis lijken.’ Hij glimlachte. ‘Misschien is Harald door een gestoorde priester vermoord.’
Þóra aarzelde. Ze pakte haar telefoon. ‘Ik wil met die Bríet praten. Er is iets heel raars aan de hand hier.’
Matthias schudde zijn hoofd, maar Þóra trok zich daar niets van aan. Bríet nam aan, nadat de telefoon vier keer was overgegaan; ze klonk bijzonder chagrijnig. Toen Þóra haar vertelde van de aanhouding van Halldór, kalmeerde het meisje een beetje en sprak een kwartiertje later met hen af in The Deli bij de universiteitsboekhandel. Matthias sputterde nog een beetje tegen, maar toen Þóra zei dat hij daar iets te eten kon kopen, liet hij zich overhalen. Hij was net een pizza naar binnen aan het schrokken, toen Bríet opdook.
‘Wat heeft Halldór tegen de politie gezegd?’ vroeg ze met een bevende stem, terwijl ze aan tafel ging zitten.
‘Niets,’ antwoordde Þóra. ‘Vooralsnog. Hij heeft me echter een en ander verteld over die nacht en jullie aandeel in het gebeuren. Ik zou niet erg verbaasd zijn als hij er binnenkort meer mensen over zou vertellen. Hij denkt dat jij Harald vermoord hebt.’
Alle kleur verdween uit Bríets gezicht. ‘Ik?’ vroeg ze verbaasd. ‘Ik heb hem niet vermoord.’
‘Hij zegt dat jij die nacht van de groep weggegaan bent en dat jij je vreemd gedroeg toen jullie bij het lijk kwamen: dat je niet jezelf was.’
Bríet sperde haar mond wijd open en zat zo een tijdje met open mond voordat ze begon te praten. ‘Ik ben twintig minuten weg geweest, hoogstens. En ik kreeg een ontzettende shock toen we het lijk vonden. Ik kon niet eens denken. Laat staan praten.’
Читать дальше