“We moeten deze as laten onderzoeken,” zei Avery. “Als er een chemisch middel gebruikt werd, dan zal deze as er zeker sporen van bevatten.”
“De forensische dienst is al onderweg,” zei Connelly.
Avery kwam langzaam overeind en trok de latex handschoenen uit. O’Malley en Finley kwamen dichterbij en het verraste Avery niet dat Finley op een veilige afstand van het skelet en de as bleef staan. Hij staarde ernaar alsof het skelet ieder ogenblik op hem af zou kunnen springen.
“Ik heb het stadsbestuur al gevraagd of ik de beelden kan krijgen van elke beveiligingscamera in een straal van zes straten,” zei O’Malley. “Er hangen er niet zoveel in dit deel van de stad, dus ik denk dat het niet lang zal duren.”
“Het is misschien ook een idee om de telefoonnummers te achterhalen van bedrijven die licht ontvlambare producten verkopen,” zei Avery.
“Dat kunnen er wel duizenden zijn,” zei Connelly.
“Nee, ze heeft gelijk,” zei O’Malley. “Deze verbranding vond niet plaats met zomaar een gewoon huishoudelijk product of een spuitbus. Er is een geconcentreerd chemisch product gebruikt, zou ik zeggen. Finley, kun jij hiermee van start gaan?”
“Ja, meneer,” zei Finley, duidelijk opgelucht dat hij de plaats delict kon verlaten.
“Black en Ramirez, dit is nu jullie zaak,” zei O’Malley. “Stel samen met Connelly hiervoor zo snel mogelijk een team samen.”
“Begrepen,” zei Ramirez.
“En Black, zorg er voortaan voor dat je stipt op tijd komt. Omdat jij vanmorgen te laat was, hebben we vijftien kostbare minuten verloren.”
Avery knikte en vermeed om hierover met O’Malley in discussie te treden. Ze besefte maar al te goed dat de meeste leidinggevenden nog altijd op zoek waren om haar op een fout te betrappen. Dat snapte ze wel. Gezien haar twijfelachtige verleden vond ze het niet meer dan normaal.
Terwijl ze de afgebakende rechthoek verliet, merkte ze enkele meters verderop aan de rechterkant iets merkwaardigs op. Ze had het eerder al gezien toen ze naar het skelet liep, maar toen had ze het beschouwd als gewoon afval. Nu ze wat dichterbij stond zag ze dat het wel gebroken scherven leken van het een of ander. Het leek wel glas, misschien van iets wat in een oven gebakken werd. Ze ging nog wat dichterbij staan, zodat ze de oevers van het troebele beekje langs het bouwterrein wat beter kon zien.
“Heeft iemand dit gezien?” vroeg ze.
Connelly keek ongeïnteresseerd naar de beek. “Gewoon een hoop viezigheid,” zei hij.
Avery schudde haar hoofd. “Dat denk ik niet,” zei ze.
Ze trok de latex handschoenen weer aan en raapte een van de scherven op. Toen ze deze wat nauwkeuriger bekeek, zag ze dat het een glasscherf was in plaats van een scherf uit keramisch materiaal. Er was helemaal geen vuil op te zien, of verweerde en versleten plekjes. Er lagen nog zeven grotere stukken die ongeveer de grootte hadden van haar handpalm en oneindig veel kleine splinters. Het voorwerp mocht dan wel gebroken zijn, toch zag het er nog vrij nieuw uit.
“Wat het ook is, het ligt hier nog niet zo lang,” zei ze. “Laat de forensische dienst deze zeker controleren op vingerafdrukken.”
“Ja, ik zal het aan ze doorgeven,” zei Connelly op een toon waarmee hij duidelijk liet blijken dat hij het vrij ongepast vond dat Avery hem bevelen gaf. “Zorgen jullie er nou maar voor dat jullie binnen een halfuur op het bureau zijn. Ik bel enkele mensen op en probeer het hele team bij elkaar te krijgen in de vergaderruimte. Deze plaats delict is nauwelijks twee uur oud en ik wil deze klootzak te pakken krijgen voordat hij een te grote voorsprong krijgt.”
Avery keek nog een laatste keer naar het skelet. Zonder de huid leek het gezicht bijna te lachen. Voor Avery voelde het net alsof de moordenaar haar spottend toelachte. En het was niet alleen de aanblik van dit kale skelet dat haar het gevoel gaf van dreigend onheil. Het was de locatie, de bijna perfect gebeeldhouwde hoopjes as rond de botten, de opzettelijk tentoongestelde resten en de chemische geur.
Dit alles leek te wijzen op iets heel specifieks. Het wees op vastberadenheid en planning. Volgens Avery kon dit maar een ding betekenen: wie dit gedaan had, zou het beslist nog een keer doen.
Veertig minuten later liep Avery de centrale vergaderruimte van politiebureau A1 binnen. Er zat al een gevarieerde groep agenten en experts, twaalf in totaal, en de meesten van hen kende ze wel, zij het niet zo goed als Ramirez of Finley. Ze naam aan dat dat haar eigen schuld was. Sinds ze Ramirez als vaste collega had gekregen, had ze geen moeite gedaan om nieuwe vrienden te maken. Als rechercheur Moordzaken had haar dit wat vreemd geleken.
Iedereen nam plaats rond de tafel (behalve Avery, die altijd liever bleef staan) en een van de agenten, die ze niet kende, deelde kopieën uit met de weinige informatie waarover ze tot nu toe beschikten: foto’s van de plaats delict en een opsomming van wat ze daar gevonden hadden. Avery vond de informatie kort en bondig.
Toen iedereen plaatsnam, merkte ze dat Ramirez net voor haar zat. Ze keek naar hem en merkte dat ze automatisch wat dichter bij hem was gaan staan. Ze voelde de neiging om haar hand op zijn schouder te leggen, alleen om hem even te kunnen aanraken. Toen ze merkte dat Finley haar vreemd aankeek, ging ze weer wat naar achteren.
Verdorie, dacht ze. Valt het zo erg op?
Terwijl ze de notities met informatie nog eens doornam, kwamen O’Malley en Connelly de kamer binnen. O’Malley trok de deur achter zich dicht en ging vooraan in de vergaderruimte staan. Voordat hij begon te praten vielen het gemompel en de gesprekken in de kamer stil. Avery keek naar hem met veel bewondering en respect. Hij was het type man dat de leiding kon nemen door eenvoudig eens te kuchen of door alleen nog maar aanstalten te maken om te spreken.
“Bedankt dat jullie zo snel samen zijn gekomen,” zei O’Malley. “Jullie hebben allemaal de informatie die we tot nu toe weten. Ik heb de medewerkers van het stadbestuur de opdracht gegeven om de beelden van de camera’s in de buurt grondig te bekijken. Twee van de vier camera’s hebben beelden geregistreerd van een vrouw die haar hond uitliet. En dat is alles wat we tot nu toe hebben.”
“Er is nog iets,” zei een van de agenten aan de tafel. Avery wist dat hij Mosely heette, maar dat was alles wat ze van hem wist. “Net voordat ik deze vergaderruimte binnenkwam, kreeg ik te horen dat er vanmorgen een bericht van een oudere man binnenkwam die beweerde dat hij een ‘enge, lange kerel’ in de omgeving had zien wandelen. Hij zei dat het leek alsof hij een of andere grote zak onder zijn lange jas verborg. De telefonist noteerde de oproep, maar ging ervan uit dat het alleen een nieuwsgierige, oude man was die niets beter te doen had. Maar toen deze zaak met die verbranding vanmorgen opdook, brachten ze me hiervan op de hoogte.”
“Hebben we contactgegevens van die oude man?” vroeg Avery.
Connelly wierp haar een geïrriteerde blik toe. Ze ging ervan uit dat ze voor haar beurt sprak, hoewel hij haar nog geen drie kwartier geleden had verteld dat dit haar zaak was.
“Ja,” antwoordde Mosely.
“Ik wil dat iemand hem opbelt zodra deze vergadering afgelopen is,” zei O’Malley.
“Finley, hoe ver ben je met de lijst van bedrijven die chemische producten verkopen die in zo’n korte tijd zo’n hevige brand kunnen veroorzaken?”
“Ik heb drie bedrijven gevonden in een straal van dertig kilometer. Twee daarvan zullen me een lijst van producten met deze eigenschappen e-mailen en erbij vermelden of ze die al dan niet in voorraad hebben.”
Avery luisterde naar al het gepraat, nam in haar hoofd notities van alles wat ze hoorde en probeerde alles op de juiste plek te laten vallen. Met elk stukje informatie kreeg ze een wat duidelijker beeld van wat zich op de vreemde plaats delict afgespeeld kon hebben, maar toch zat er nog geen enkele logica in.
Читать дальше