En toch was het niet zo vernederend afgelopen als hij gevreesd had. Hij was bang dat zijn gasten voortdurend naar zijn gezondheid zouden informeren, dat ze neerbuigend tegen hem zouden spreken, of zelfs dat ze hem stiekem zouden uitlachen – als die ouwe daar in de rolstoel, of die dikke kluns naast die dragonder. Maar hij had er niets van gemerkt, en zijn stemming was vlug ten gunste gekeerd.
Met voldaanheid keek hij naar zijn uitgedoste gasten. Hij wist dat ze hem oprecht respecteerden en bewonderden. Hij had het goed gehoord. In hun begroetingswoorden hadden ze elkaar overtroffen om hun sympathie, hun achting en hun erkentelijkheid voor hem met kracht te bewijzen. Dat was iets dat hoogst zelden voorkwam bij die types. Hij was zeer tevreden.
Hij oogde met belangstelling naar de pastelkleurige avondtoiletten en de bijhorende decolletés, en hij genoot zonder schaamte van de uitdagende bewegingen en blikken die in de zaal vertoond werden. Hij zag dat er hier en daar al geflirt en gekoosd werd, dat er ook hier en daar al pogingen ondernomen werden om te prikkelen en te verleiden, meestal nauwelijks merkbaar, maar soms ook ongegeneerd en brutaal. En dat terwijl het feest amper een uur aan de gang was. Hoogst amusant was het allemaal, ook al was hij zelf vreselijk beperkt in zijn mobiliteit. Maar het zou ongetwijfeld groots worden, er zou nog lang van gesproken worden.
Met een kort, veelzeggend gebaar stuurde hij zijn verpleegster naar de lakei die vlakbij met de schaal champagne rondzweefde. De man deed zijn taak zo perfect dat het leek alsof hij geen voeten had maar luchtkussentjes. Theo R. wist dat hij normaal geen alcohol meer mocht aanraken, maar vannacht was het zijn nacht, en niets ter wereld zou hem kunnen beletten deel te nemen aan de levensvreugde die alom heerste, ook zijn rolstoel niet, ook geen doktersadvies.
Hij bekeek zijn gasten een voor een. Hij had er verstandig aan gedaan zijn publiek heel selectief en kies samen te stellen. Het was inderdaad een uitgelezen publiek, het beste van het beste van de stad. En ze waren met velen. Enkele uitzonderingen niet te na gesproken, waren ze ook allemaal al present. En die uitzonderingen zouden zeer binnenkort wel verschijnen. Zonder twijfel. Zoals Guy bij voorbeeld, met zijn knappe vriendin. En met dat vreemd stuk dichter dat hij aangekondigd had. Dan zou het bal pas compleet zijn. Guy mocht niet ontbreken; hij was onmisbaar op een avondfeest als dit – zeker als hij vrouwelijk gezelschap had. Ze konden elk moment opdagen.
Welvarend, en intelligent. Of intelligent en welvarend? Hijzelf had het zo gewild. Het was een meesterlijke gedachte geweest … de elite van de stad om hem heen verzameld … op die dichter na, natuurlijk, en zijn eventuele rasgenoten … Guy had over dat vreemde ras gesproken – hadden ze niet min of meer allen zichzelf uitgenodigd? Neen, het was enkelvoud, het was maar één man, één dichter, gelukkig maar, zodoende bleef de schade beperkt. Die zou wel de vreemde eend zijn, vanzelfsprekend bijna. Een dichter! Dat was toch geen beroep, zelfs geen bezigheid? Hij wantrouwde die soort tot en met, want hij zag er het nut niet van in, ze hadden geen reden van bestaan. Maar ze zouden geenszins zijn humeur bederven, zeker niet op een avond als deze …
De chef-portier benaderde hem schoorvoetend – wéér zo’n stille – en overhandigde discreet een naamkaartje. Ze waren er dus toch, net nu hij juist aan hen dacht. Hij gaf aan de man met de zilveren knopen een goedkeurende hoofdknik en zag enkele ogenblikken later de prefect Guy de feestzaal binnentreden, met aan zijn arm het meisje Prudence – die vriendin heette toch Prudence? En in hun kielzog een tengere jongeman. Dat moest dan die dichter zijn. Dat zag je toch zo? Een verwaarloosde kerel die leefde van de hemelse dauw en van de drank en pas na de middag wakker werd – hoewel hij genoeglijk diende toe te geven dat het erger kon geweest zijn. Dat ‘stuk dichter’ zag er al bij al niet zo afschrikwekkend uit als hij zich voorgesteld had.
ZODRA wij voorbij de glazen deur waren en ons opeens midden in de kleurrijke drukte bevonden, nam Guy de leiding. Als een hofmeester keek hij even over de coiffures, pommades en kaalhoofden heen, en stapte dan breed lachend en joviaal zwaaiend met zijn reuzenhanden, in de richting van Theo R., die tot mijn oneindige verbazing in een rolstoel zat, helemaal achteraan in de zaal, in de hoek aan de massief marmeren trap.
Quentin en ik volgden eerder gedwee in zijn kielzog. Bijna als een instinctieve reflex wilde ik Quentin voor mij uit duwen, maar dat was volkomen overbodig: Quentin haastte zich om het spoor van Guy niet kwijt te raken tussen de donkere colberts en de wijde, kleurrijke avondjaponnen, en ik hoefde mij slechts zo dicht mogelijk bij die tandem te houden.
Terwijl wij ons een weg baanden naar de gastheer, hoorde ik meermaals mijn naam roepen – en nog veel andere dingen. Ik keek vluchtig opzij, glimlachte kort en nogal zenuwachtig – ja, ik wuifde zelfs een los handje naar Omer van de tennisclub en de paarden – maar ik besteedde weinig echte aandacht aan de vrolijke alteratie die mijn binnenkomst teweegbracht. Daar zou ik later nog voldoende tijd voor hebben. Mijn aandacht ging nu eerst en vooral naar Theo R., de man die ik ooit gekend had als de sprankelende beweeglijkheid zelve, en die nu wat achteraf in een rolstoel was geïnstalleerd, met een stijve, grimmige verpleegster naast hem. De man, die ons nu vriendelijk en voorkomend begroette, en die Quentin zeker moest leren kennen.
Ik moet zeggen dat Theo R., op zijn raadselachtige handicap na, helemaal dezelfde gebleven was sedert onze eerste en enige ontmoeting. Hij maakte een grapje tegen Guy – ik had sterk de indruk dat Guy reeds van zijn gebrek wist – en hij knipoogde olijk naar mij. Toen ik beleefd even voorover boog in zijn richting, trok hij mij naar zich toe en fluisterde iets te luid in mijn oor dat hij mij later op de avond nog hoopte te kunnen spreken bij een glas champagne van een topmerk. Het leek wel een Habsburgse samenzwering. Ik dacht dat hij schertste en beloofde hem in dezelfde adem dat ik de afspraak zonder fout zou nakomen. Misschien wás het wel scherts.
De gastheer was duidelijk erg ingenomen met onze komst, en Guy maakte handig gebruik van zijn goede stemming en een korte stilte om Quentin voor te stellen. Mogelijk deed hij dit tegen zijn zin, maar er was in elk geval niets van te merken. Hij deed het keurig, en met de nodige egards voor de beide partijen.
Bijna onmiddellijk daarop werd Guy natuurlijk uit ons gezelschap weggeroepen door enkele vrienden die zijn aanwezigheid hoogdringend nodig achtten. Hij verontschuldigde zich, en wenkte mij om mee te gaan. Ik zei dat ik meteen zou komen, maar dat ik liever eerst nog wat bij Theo R. en Quentin wilde blijven tot het ijs gebroken was. Guy knikte begrijpend en een beetje gelaten – alsof hij dacht: ‘You can’t argue with them’ – en verwijderde zich gezwind en discreet. Ik was blij dat ik in mijn antwoord eerst Theo R. en dan pas Quentin genoemd had, want dat lag soms gevoelig bij Guy, ook al zou hij nooit toegeven dat hij jaloers was. En zo liet ik hem met een goed gevoel achter bij zijn vrienden, onder wie een kolonel op rust, die hem in volle ornaat wenkte.
Ik merkte dat Quentin en Theo R. intussen op de een of andere manier een gesprekje waren begonnen, en ik hield mij diplomatisch op de achtergrond. Theo R. voerde het woord, zoals men nu eenmaal kon verwachten van een baron. Hij klonk eerst nogal bitter over het vertrouwen in de mensheid dat gruwelijk geschonden was door een soort van pleegkind, een zekere Jörg, die hem zwaar belogen en bestolen had. Hij had deze crimineel blijkbaar maandenlang gevoed en aan zijn boezem gekoesterd alsof het zijn eigen zoon was, en hij had in ruil niets dan stank voor dank gekregen. Maar, grinnikte Theo R., het was dan ook een zeer intelligente jongen, want hij had drie advocaten en het hele gerechtelijke apparaat kunnen verschalken, en de jongen zelf was er zeker niet armer door geworden. Allicht niet, glunderde hij. En direct na deze bedenking tikte hij op de dij van Quentin om aan te geven dat hij een ander thema wilde aansnijden. Opeens scheen het hem erg te amuseren een dichter van vlees en bloed voor zich te zien.
Читать дальше