Dat was het wonderlijke in Guy, dat hij op den duur steeds toegaf. Hij durfde soms tegen te pruttelen, hij durfde soms te zeggen dat hij iets nooit ofte nimmer zou doen – maar ten langen leste deed hij het dan toch. Ik mocht hem eender wat vragen. Als hij in de gepaste mood was, gaf hij direct toe, als hij slecht geluimd was, duurde het wat langer.
Hij vergat ogenblikkelijk wat hij van Quentin gezien had, en hij vroeg inderdaad de bamba aan. Dat was voor het strijkkwartet geen lachertje, maar het waren stuk voor stuk professionals die met hun hobby ‘s nachts drie keer meer verdienden dan met hun bezigheden overdag, en ze kweten zich schitterend van hun opdracht. Ik zag dat de tweede violist zijn instrument tijdelijk geruild had voor een djembé. In een oogwenk was de sfeer, die even beneden peil geleken had, weer opgeschoten naar een ziedend kookpunt, en het was uiteindelijk pas om zes uur in de ochtend dat bijna iedereen gelijktijdig voelde dat het tijd was om op te stappen.
Ook die laatste uren waren Guy en ik de grote sterren van de Montgomery. Theo R. was nauwelijks op zijn eigen bal geweest, en bijgevolg leek het min of meer dat wij de handen waren die de touwtjes van de dansende marionetten vasthielden. Wij brachten de verzoekjes over aan de strijkers en de obers, en wij hielpen de beschonken mensen tenslotte in hun jas. Erger nog, het waren wij ook die joviaal afscheid namen van de gasten in de hal – en niet de gastheer die al lang vergeten was.
Uiteindelijk, over zessen, waren Guy en ik praktisch alleen in de Salons. Er was geen enkele gast meer, en van de blauwe cohorte obers en kelners van het begin waren er slechts twee nog te zien – twee onverstoorbare grijsaards die gemoedelijk en geduldig in de deuropening wachtten op ons vertrek. Ik maakte een grapje tegen hen, en ze lachten hartelijk. Oprecht hartelijk. Ze kenden hun beroep door en door, die twee. Zoals ze hun sigaret konden roken zonder dat iemand er erg in had.
Guy ging op zoek naar Quentin en bleef lang weg. Voor het eerst sinds Guy’s onverwachte vaststellingen van vele uren geleden, gingen mijn gedachten weer echt naar mijn vriend uit en naar de onbekende figuur van die Alban.
Het waren gemengde gedachten. Ik was gelukkig voor Quentin, dat wel. Maar anderzijds twijfelde ik toch. Ik had hem in de loop van de avond en de nacht noch gesproken, noch gezien. Ik wist niet wat er gebeurd was, of wat hij van plan was, en ook niet hoe hij na afloop over het bal en de aanwezigen dacht. Ik nam mij voor om hem zo vlug mogelijk te interpelleren, ja, ik zou hem op het rooster leggen – ik moest het allemaal weten, en uit zijn eigen mond. Ik nam mij ook voor om Guy erover te spreken en hoe dan ook naar zijn reacties te peilen over zijn ‘ontdekking’.
Guy keerde terug – niet met lege handen, want hij had nog een ongeopende fles Taittinger vast – en deelde droogjes mee dat geen van de jongelui nog aanwezig was. Quentin en Alban waren de laatste uren zelfs niet meer gezien door het personeel van de achterbouw, ook niet door de lichtjes gestoorde oude tante van het toilet. Wij besloten dus dat de beide heren op eigen krachten waren afgedropen en dat wij ons geen zorgen over hen hoefden te maken. Dat zegden wij tenminste tegen elkaar; maar ik, en vermoedelijk ook Guy, vatte het gebeuren toch niet zo luchtig op, zeker die verdwijning niet. Ik kon de opdoemende gissingen en vraagtekens niet meer uit mijn hoofd krijgen, maar ik hield het voor mij.
Guy moest nog iets regelen met de zaalmanager over de fles champagne. Daarna trokken wij welgemoed onze jassen aan, namen uitbundig afscheid van de twee obers, en liepen hand in hand in de kille ochtend naar de Mercedes. Het was een vreemd behaaglijk gevoel, zij aan zij met Guy, in die levenloze, slapende straat. Het urenlange lawaai zinderde nog na in onze oren. Ik drukte mij dicht tegen hem aan, en ik meende in zijn warmte nog een echo te voelen van het over-geslaagde bal, dat nu definitief achter ons lag.
Het probleem was dat wij Guy’s Mercedes nergens konden vinden. Wij waren zeker niet zo dronken dat wij zijn parkeerplaats zomaar zouden vergeten zijn. Maar waar de groene wagen volgens ons behoorde te staan, was nu een grote leegte.
Wij keken beiden in het rond. Het had weinig zin, maar het is in dergelijke gevallen de normale menselijke reactie. En het was toch mogelijk dat wij ons allebei vergist hadden. Allebei? Maar er was alleszins in heel de omgeving geen spoor te bekennen van een Mercedes Sport. Ikzelf stond voor een onoplosbaar raadsel, en ik dacht al vlug aan de Rijkswacht. Dat ik gedronken had, was van ondergeschikt belang.
Guy had andere ideeën. Na wel een kwartier ingehouden mopperen en vloeken, zei hij opeens, terwijl zijn woorden hatelijk tussen zijn tanden sisten: “Dat heeft zij mij gelapt, dat kreng. Zij zit hierachter. Dat jaloerse, venijnige konijnenjong …”
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.