‘Ik neem aan dat u iets weet waarnaar ik op zoek kan gaan?’
‘Natuurlijk. Kent u Janov Pelorat?’
‘Nooit van gehoord.’
‘U zult hem morgen ontmoeten. Hij zal u zeggen waarnaar u gaat zoeken en hij zal met u vertrekken in een van onze modernste schepen. U zult slechts met z’n tweeën zijn, want dat risico is al meer dan groot genoeg. En als u ooit probeert terug te keren zonder ons ervan overtuigd te hebben dat u beschikt over de kennis die wij zoeken, zult u uit de ruimte worden geblazen nog voordat u Terminus tot op een parsec bent genaderd. Dat is alles. Dit gesprek is ten einde.’
Zij stond op, keek naar haar blote handen en trok vervolgens langzaam haar handschoenen aan. Zij wendde zich naar de deur. Twee bewakers met wapens in de aanslag kwamen binnen. Zij traden opzij om haar langs te laten.
Bij de deuropening draaide zij zich om. ‘Buiten zijn er nog meer bewakers. Maak het hun niet moeilijk, tenzij u ons allen van de overlast van uw bestaan wilt verlossen.’
‘U zou dan ook de resultaten verspelen die ik u wellicht zal brengen,’ zei Trevize. Met enige moeite slaagde hij erin dat op luchtige toon te zeggen.
‘Dat risico willen wij wel nemen.’ zei Branno met een glimlach waaruit geen geamuseerdheid sprak.
Buiten wachtte Liono Kodell haar op. ‘Ik heb het hele gesprek gehoord, Burgemeester,’ zei hij. ‘U was buitengewoon geduldig.’
‘En ik ben buitengewoon moe. Ik geloof dat deze dag tweeënzeventig uur geduurd heeft. U neemt het nu over.’
‘Zeker, maar vertelt u eens… Was er echt een Statisch Geest scherm om het huis?’
‘Ach, Kodell,’ zei Branno vermoeid, ‘u moest toch beter weten. Hoe groot was de kans dat er iemand zou toekijken? Denkt u dat de Tweede Foundation iedereen, overal, altijd in het oog houdt? Ik ben geen romantische jongeman zoals Trevize. Hij denkt dat misschien, maar ik niet. En zelfs als het wèl zo was, dus als de Tweede Foundation overal oren en ogen had, zou het gebruik van een Geestscherm ons dan niet onmiddellijk hebben verraden? En zou trouwens het gebruik ervan aan de Tweede Foundation niet hebben duidelijk gemaakt dat er een afweerscherm tegen hun krachten bestaat? Stelt u zich voor: een gebied dat in hun waarneming plotseling psychisch ‘neutraal’ of ondoorzichtig is! Is het bestaan van zo’n scherm totdat we gereed zijn om het ten volle te gebruiken niet een geheim dat niet alleen meer waard is dan Trevize, maar ook meer dan u en ik samen ? En toch…’
Zij zaten in de auto en Kodell reed. ‘En toch…’ herhaalde hij.
‘En toch wat?’ zei Branno. ‘O, ja. En toch is die jongeman intelligent. Ik heb hem in diverse bewoordingen wel een half dozijn keren een dwaas genoemd om hem vooral zijn plaats goed duidelijk te maken, maar hij is geen dwaas. Hij is jong en heeft teveel van Arkady Darells romans gelezen, en hij denkt nu dat de Melkweg er zó uitziet, maar hij is snel van begrip en het zal jammer zijn hem te verliezen.’
‘Bent u er dan zeker van dat we hem zullen verliezen?’
‘Heel zeker,’ zei Branno op droeve toon. ‘Maar niettemin, het is beter zo. We kunnen hier geen jonge romantici gebruiken die blind om zich heen tasten en misschien in éen enkel ogenblik iets kunnen stukslaan wat wij in vele jaren moeizaam hebben opgebouwd. Daarnaast dient hij een doel. Hij zal vast en zeker de aandacht trekken van de Tweede Foundationisten — steeds aangenomen dat zij bestaan en zich echt met ons bemoeien. En als hun aandacht op hem is gevestigd zullen zij ons wellicht negeren. Misschien kunnen wij zelfs méér winnen dan het voordeel met rust te worden gelaten. Misschien mogen wij hopen dat zij zich in hun aandacht voor Trevize onbedoeld aan ons blootgeven en dat wij daardoor een gelegenheid en tijd krijgen om tegenmaatregelen te bedenken.’
‘Dus Trevize moet de bliksem aantrekken.’
Branno’s lippen krulden. ‘Ha, dat is de metafoor waarnaar ik zocht. Hij is onze bliksemafleider. Hij vangt de inslag op en behoedt ons voor schade.’
‘En die Pelorat? Ook hij zal zich bevinden op de plek waar de bliksem inslaat.’
‘Ook hij zal eronder lijden. Dat is niet te voorkomen.’
Kodell knikte. ‘Wel, u weet wat Salvor Hardin placht te zeggen: “Laat uw morele opvattingen u nimmer verhinderen het juiste te doen.” ’
‘Op dit ogenblik heb ik geen morele opvattingen,’ mopperde Bran no, ‘maar alleen een gevoel van dodelijke vermoeidheid. En toch… Ik ken een hele reeks mensen die ik liever zou kwijtraken dan Golan Trevize. Hij is een knappe jongeman. En dat weet hij ook, natuurlijk.’ Haar laatste woorden vervaagden. Ze sloot haar ogen en viel in een lichte sluimering.
Janov Pelorat had wit haar en als zijn gezicht in rust was leek het nogal leeg. En het was maar zelden niet in rust. Hij was van gemiddelde lengte en gewicht en had de neiging zich ongehaast te bewegen en weloverwogen te spreken. Hij leek aanzienlijk ouder dan zijn tweeënvijftig jaar.
Hij was nog nooit van Terminus af geweest en dat was hoogst ongewoon, speciaal voor iemand met zijn beroep. Zelf wist hij niet zeker of zijn honkvastheid dankzij of juist ondanks zijn passie voor geschiedenis was ontstaan.
Die passie had hem zeer plotseling overvallen toen hij vijftien jaar was en tijdens een ziekte een boek had gekregen met oude legenden. In dat boek trof hij variaties aan op het motief van een wereld die eenzaam en geïsoleerd was — een wereld die zich niet eens bewust was van dat isolement, omdat zij nooit iets anders had gekend.
Hij was meteen aan de beterende hand geweest. Binnen twee dagen had hij het boek drie keer gelezen en was hij uit bed. De dag daarna zat hij achter zijn computerterminal om na te gaan of de Universiteitsbibliotheek van Terminus wellicht nog meer van zulke legenden bezat.
En sindsdien had hij zich voortdurend met dit soort legenden bezig gehouden. De Universiteitsbibliotheek van Terminus had op dit gebied niet bepaald veel te bieden, maar toen hij ouder werd ontdekte hij de geneugten van de uitleningen tussen bibliotheken onderling. Hij had print-outs in zijn bezit die gemaakt waren van hypergolfsignalen van zelfs verre werelden als Ifnia.
Hij was professor in de oude geschiedenis geworden en begon nu aan zijn eerste jaar studieverlof sinds zevenendertig jaar. Hij had dit verlof aangevraagd met de bedoeling een ruimtereis te maken, (zijn eerste) naar Trantor zelf.
Pelorat was er zich goed van bewust hoe ongewoon het voor een bewoner van Terminus was nooit eerder in de ruimte te zijn geweest. Het was nooit zijn bedoeling geweest in dit opzicht een buitenbeentje te worden. Maar steeds als hij op het punt had gestaan een ruimtereis te beginnen was er iets tussen gekomen: een nieuw boek, een nieuw onderzoek of een nieuwe analyse. Hij stelde zijn voorgenomen tocht dan uit totdat hij het nieuwe onderwerp door en door kende en hij, indien mogelijk, éen nieuw feit, éen nieuwe gedachte of hypothese had toegevoegd aan de massa die hij al bezat. Tenslotte had hij alleen nog maar spijt dat speciaal die trip naar Trantor nooit was doorgegaan.
Trantor was de hoofdstad geweest van het Eerste Galactische Imperium. Het was twaalfduizend jaar de zetel geweest van Keizers en voordien de hoofdstad van een van de belangrijkste pre-Keizerlijke koninkrijken dat stap voor stap alle andere koninkrijken had veroverd of anderszins in zijn macht gekregen, aldus het Imperium vormend.
Trantor was een wereldomspannende stad geweest, een metalen stad. Pelorat had er over gelezen in de werken van Gaal Dornick die de stad had bezocht ten tijde van Hari Seldon zelf. Het boek van Dornick was niet meer in de handel en het exemplaar dat Pelorat bezat zou bij verkoop ongeveer de helft van diens jaarsalaris opbrengen. Zelfs maar de suggestie dat hij er afstand van zou doen, zou de historicus echter met afschuw vervullen.
Читать дальше