‘Ik geloof je niet,’ zei hij met galmende stem. ‘Tigerishka, ik geloof dat de haast van jou en je volk, het ontbreken van verkenning en voorbereiding, en de meeste van jullie ruwe, te late pogingen om iets van de schade die jullie hebben aangericht te herstellen, allemaal aantonen dat jullie tot overhaast handelen werden gedwongen door iets waarvoor jullie doodsbang zijn.’
Met een piepend gesnauw dook Tigerishka op hem af, drukte hem tegen de wand met een voorpoot rond zijn keel, en de andere als een viertandige hooivork boven zijn gezicht gebalanceerd.
‘Dat is een vervloekte leugen, Paul Hagbolt!’ zei ze in smetteloos Engels. ‘Ik eis dat je het ogenblikkelijk terugneemt!’ Hij kreeg zijn adem terug. Toen schudde hij zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij, tegen haar glimlachend, hoewel er heldere tranen uit zijn ogen druppelden. ‘Jullie zijn doodsbang.’
* * *
Don Guillermo Walker plette muskieten en staarde naar de overstroomde daken van San Carlos, rood in de dageraad, terwijl de sloep zich een weg terug baande naar het Meer van Nicaragua. Gedurende de nacht was de stroomrichting in de San Juanrivier andermaal omgedraaid, en werkte de sloep nu stevig tegen, en nu werd het duidelijk dat het kwam doordat het meer zelf zeven meter of meer was gestegen — maar waarom dat was gebeurd viel minder makkelijk te zeggen.
Ook de hemel stelde hen voor een raadsel. In het oosten was hij helder, en de zon straalde al heet, maar in het westen rees een dikke muur van wolken op vanaf de strook land tussen het meer en de Stille Oceaan, en hij strekte zich zover men kon zien uit naar het noorden en zuiden.
Hoewel hij twee nachten eerder de uitbarsting van vulkanische aktiviteit had gezien, kwam het niet bij Don Guillermo op dat de Stille Oceaan hier nu, zoals langs zo vele stukken land, werd begrensd door een gordijn van stoom, waar zeewater vulkanische spleten binnenstroomde.
Hij vroeg waarom de sloep naar het noorden ging, en de gebroeders Araiza lichtten hem in dat ze het meer opgingen naar hun huis in Granada. Iets scherps en afgebeten in hun stemmen zei hem deze beslissing niet te bestrijden.
Het weerhield hem er echter niet van iets later een verslag te beginnen — het was ook niet het eerste dat hij hun had verteld — over hoe honderd jaar geleden zijn over- overgrootvader in Nicaragua was geland met slechts achtenvijftig Yankee volgelingen, en weldra met succes Granada zelf had bestormd.
* * *
Bagong Bung zag de zon die voor Don Guillermo opging in de Golf van Tonkin zinken, die nu even opgezwollen was als hij er twaalf uur geleden gekrompen had uitgezien. Hij scheen nu Noord Vietnam te verzwelgen. Hij dacht aan zijn brandkast in de kajuit en hoe die nu een zakje bevatte met gouden guinjes en condors en morocota’s en twee grotere zakjes met zilveren munten — de bescheiden buit van de Sumatra Queen. Hij betastte de geelzijden doek die zeeroversgewijs om zijn hoofd was gewikkeld, en keek schelms rond naar Cobber-Hume en zei: ‘Yo-ho-ho, eh, baik sobat?’
‘And a bottle of rum,’ bevestigde de grote Australiër. ‘En een pijp opium voor jou, aangezien dat niet tegen je geloof is.’
Bagong Bung grinnikte, maar toen werd zijn gezicht ernstig en hij zei zacht en gespannen: ‘ Pagi dan ayer surut!’ Ochtend en laagtij! Hij kon echt nauwelijks erop wachten. Hij had al lang beslist welk wrak hij dan zou proberen: het bijna legendarische Spaanse schatschip Labo de Oro . De Tijger van de Modder zou zich meten met de Wolf van Goud.
* * *
Barbara Katz’ eerste reactie op de dubbelloops buks die bij Benjy’s gekromde schouders door het raam werd gestoken was dat dit alleen maar weer een nieuw vermoeiend onderdeel was van de vreemde verzameling wrakstukken en rotzooi waar ze de eerste drie uren van de nieuwe dag over, langs, door en rond hadden gereden en gegleden. Zanderige bodem — hopen daarvan; bladeren en twijgen en gras; ontwortelde struiken en boompjes; kapotte auto’s en agrarische machines; dode dieren en — Niet stoppen! — mensen; draad — dat kon duivels gevaarlijk zijn, vooral prikkeldraad; ze hadden planken moeten neerleggen over een meegesleurde en omgevallen afrastering om de Rolls er zonder doorgeprikte banden over te krijgen; doorweekte bloemen die her en der vastkleefden; huizen en schuren, zowel in fragmenten als bijna intact — op een gegeven moment hadden ze een kronkelende zijweg moeten opsporen om rond een geweldige opeenhoping van kapotte huizen te komen. Alles stoomde van de hitte, alsof er een snel oplossende nevel uit de aarde opsteeg. Natuurlijk waren er ook levende mensen geweest, hoewel niet zo veel, die zich of verdwaasd en hulpeloos gedroegen of heel gewoon bezig waren, en bijvoorbeeld huizen op hoger gelegen delen schraagden, planken in hoge bomen hesen, of af en aan reden in auto’s of op paarden. Eenmaal was er een klein vliegtuig overgekomen, waarvan de motor luidruchtig en gewichtig klonk.
Barbara’s tweede reactie op de buks was dat ze nu aan de akelige noodtoestand toe waren waarop ze al de hele reis zat te wachten, en goddank dat ze de .38 in haar rechterhand had onder haar dij naast ouwe KKK, en als het moest hoopte ze dat ze hem omhoog kon zwaaien en door het raam kon schieten — maar als dat alleen tot resultaat had dat Hester en Benjy aan barrels werden geschoten had het niet veel zin, ook al draaide de motor van de Rolls stationair. Als ze maar een voorsprong van een paar seconden hadden —
Haar derde reactie op de buks was dat ze het nieuwe roest erop zag en dat ze zich afvroeg of de patronen nat waren, in welk geval zij het machtsevenwicht aan haar kant had en niet echt hoefde te schieten, alleen maar dreigen — maar dat was maar gissen.
De stem achter de buks bevatte een zoemtoon die lui maar dreigend was, zo’n beetje als de paardenvlieg die heen en weer vloog tegen de achterruit van de auto.
‘Dit is een inspectiepost. We halen tol op. Wat deden jullie —’ ‘We waren alleen maar een band aan het verwisselen,’ antwoordde Barbara scherp.
‘ — daar in Trilby?’ besloot de zoemende stem.
Dus dat, dacht ze, was de naam van het ellendige verbrijzelde dorpje door welks kromme hoofdstraat ze twintig minuten geleden hadden gezigzagd. Ze hadden het Svengali moeten noemen!
Hardop zei ze haastig: ‘We kwamen er alleen doorheen vanuit Palm Beach. We zullen de tol betalen,’ maar toen ze met haar linkerhand in de zwarte tas op haar schoot frommelde kwamen twee pezige zonrode armen door het raam.
Ze pakten de tas en een ruwe hand ging naar haar kin en duwde haar gezicht omhoog, en even keek ze in een mager, ongeschoren, bologig gezicht en beheerste de impuls om er een kogel in te jagen of in zijn hand te bijten, en toen verdwenen de armen met de tas, en de stem erachter zei: ‘Hé, die ouwe gooser moet een van die Palm Beach miljonairs zijn. Hoop papiergeld hierin.’
Barbara zei: ‘Hij is erg ziek. Hij ligt in coma. We proberen hem naar —’
‘Een van die Yankee miljonairs,’ viel de zoemstem haar in de rede, ‘die hierheen komen en de baas spelen en nikkers het loon van een blanke betalen en dan als laffe hazen wegrennen als de Heer ons beproeft. We nemen het geld voor het Vreugdefeestfonds en we nemen die twee nikkermeiden — die zullen de heuvel wat gerieflijker maken. Eruit, jullie twee, en snel! — of ik maak een gat in die gebleekte chauffeur van jullie.’
En hij legde de loop van zijn pistool tegen Benjy’s slaap. Nou komt het, dacht Barbara, maar toen ze de revolver omhoog wilde brengen voelde ze dat ouwe KKK’s klauwvingers haar hand met verbazende kracht beetgrepen, en hem tegen de bank gedrukt hielden. Hij schraapte schurend zijn keel en toen sprak hij met een stem die luider was dan ze hem ooit had gehoord, een stem die gebiedend kraste. ‘Hoorde ik een of andere verdomde waardeloze idioot de kleur van mijn zoon Benjy in twijfel trekken? Ik dacht aan je woorden te horen dat jullie hier echte Zuidelijken waren, geen zandhappende kruimeldieven!’
Читать дальше