De ruimte voor zijn neus veranderde in een roze wand, en een neutrale stem riep: ‘Morgen, aap.’
Met zijn ogen knipperend draaide Paul zich om. Tigerishka dreef langs het regelpaneel, alsof ze in een onzichtbare schommel zat. Miauw hing aan haar schoot en was ijverig de groene knieën van de grote poes met haar roze tongetje aan het likken.
Paul slikte en bracht zijn vingers toen verwonderd naar zijn lippen. De knevel was weg.
Tigerishka glimlachte naar hem. ‘Jij zeven uur geslapen,’ lichtte ze hem uit eigen beweging in. ‘Voel beter?’
Paul schraapte zijn keel, maar sloot toen alleen zijn lippen en keek naar haar. Hij glimlachte niet terug.
‘Oho, wij beetje wijs geworden, hè?’ snorde Tigerishka. ‘Aapje niet zwammen, wij opschieten goed. Okay maar praten nu echter.’
Paul hield zijn lippen op elkaar.
‘Niet mokken, Paul,’ instrueerde Tigerishka. ‘Ik weet je bent beschaafd volgens jullie opvattingen, maar ik jou vastbinden, knevelen, aap noemen om je klein lesje te leren: hoe jij niet zo belangrijk in het geheel van de dingen, hoe anderen je kunnen behandelen zoals jij potentieel superieur dier Miauw behandelt. Ook ik het doen om jou geboorte-ervaring te geven die elke psycholoog je kan vertellen jij hard nodig hebben.’
Paul keek haar nog iets langer aan, schudde toen langzaam zijn hoofd.
‘Wat bedoel je?’ vroeg Tigerishka scherp. ‘Wat denk je is mijn reden?’
Elk woord even scherp en nauwkeurig uitsprekend alsof hij spraaklessen gaf, zei Paul: ‘Je hebt me gezegd dat je een geest hebt die superieur is vergeleken bij de mijne, en in veel opzichten moet ik je gelijk geven, maar gister heb je minstens twintig minuten lang mijn gedachten verwisseld met die van dat bekoorlijke maar stemloze en cultuurloze diertje op je schoot. Dus heb je op mij je irritatie afgereageerd van zo’n stomme vergissing.’
‘Dat is een leugen, dat heb ik helemaal niet gedaan!’ antwoordde Tigerishka ogenblikkelijk in perfect Engels, even goed als het zijne. Ze verstrakte, haar klauwen kwamen tevoorschijn, en Miauw hield op haar schoon te maken. Toen beheerste ze zich en leunde behaaglijk achterover, ontspannen grinnikend. Een verrukkelijk achteloos gebaar rimpelde haar paars gestreepte schouders. ‘Daarin heb je gelijk,’ gaf ze toe. ‘Dat deel van mijn reden. Maar weinig kosmische kattenrassen, liet door hoop meevoeren. Jij opgemerkt. Aapje sluw.’
‘Toch heb je die vergissing gemaakt, en het was een grote,’ zei hij haar rustig. ‘Hoe kon je van een diertje zo klein als Miauw verwachten dat ze een redelijk brein had?’
‘Ik denken zij geminiaturiseerd,’ antwoordde ze vlug. ‘Had kunnen zien van niet als ik had gecontroleerd met helderziendheid, maar vertrouwde op telepathie.’ Ze streelde Miauw. ‘Nog meer apenhaarkloverijen?’
Paul wachtte weer even en zei toen: ‘Jij beweert dat je behoort tot een superbeschaafde galactische cultuur, maar je spreidt een fantastische vreemdelingenhaat ten toon. Ik zou denken dat een echte galactische burger zou kunnen opschieten met intelligente wezens van alle rassen: zeebewoners, graseters, arachnoïden en schildvleugeligen misschien, wezens met vleugels, wolven en andere carnivoren zoals jijzelf, ja, en ook aapachtigen.’
Tigerishka scheen een heel klein beetje te schrikken toen hij zei: ‘wolven en andere carnivoren’, maar ze herstelde zich keurig met een zoetsappig: ‘Aap is beslist het ergste ras van allemaal, Paul.’ Met hese stem voegde ze er aan toe: ‘Ook is de kosmos niet zo mooi en lievig als jij wel denken.’ Ze was begonnen Miauw ritmisch te strelen, en masseerde de schouderbladen van het poesje.
‘Ik ben geneigd je te geloven,’ zei Paul. ‘Je wendt voor bijna alwetend en zeer levenslievend te zijn — je beroemde je er tenminste op dat je twee menselijke steden van het vuur hebt gered — maar toen je de maan kraakte voor brandstof negeerde je de aanwezigheid van een aantal menselijke wezens erop, waaronder mijn beste vriend.’
‘Jammer, Paul,’ deed Tigerishka koel meevoelend. ‘Maar zij op luchtloze planeet, zij hebben schepen. Kunnen weg.’
‘Ja, ik hoop in ieder geval dat Don en de anderen zijn ontsnapt,’ stemde Paul even koel in, ‘maar ik geloof dat jullie niet eens wisten dat ze daar waren! Ik geloof dat toen jullie uit de ultraruimte kwamen jullie geen flauw idee hadden dat deze planeet bewoond werd door intelligente wezens. En als je het al wist dan kon het je blijkbaar niets schelen.’ Tigerishka leek nog steeds heel ontspannen, maar ze streelde Miauw met een sneller ritme, zoals een nerveuze vrouw snellere trekken van een sigaret neemt. ‘Ook daarin heb je beetje gelijk, Paul,’ gaf ze toe. ‘Was slecht in ultraruimte: stormen, enzovoort. Brandstof acuut nodig. Wij voelen ons doodmoe toen we uitkwamen, echt. Ook laatste verkenningen toonden hier geen intelligent leven, alleen veelbelovende kattenras.’ En ze trok haar neus tegen hem op toen ze het strelen onderbrak om Miauw twee klopjes te geven.
Deze geestige zet negerend vervolgde Paul: ‘Nog een illustratie van jouw gevoelloze en knoeierige haast: toen je Miauw van de vloedgolven redde — en mij ook, onder de foutieve indruk dat ik haar lastdier was — liet je een stuk of twintig mensen, waaronder mijn vriendin, aan hun lot over: verdrinken of zwemmen.’
‘Dat verdomde leugen, Paul!’ antwoordde Tigerishka vinnig. ‘Ik golven voor ze gestild, zij komen veilig weg. Ik zelfs momentumpistool verloren.’
‘Een nieuwe superkatten-blunder?’ kaatste Paul terug. ‘Wel, deze viel toevallig edelmoedig uit, dus die zullen we laten rusten. Maar —’
Paul staakte het spreken, opeens overvallen door het plotselinge besef van het belachelijke van de situatie. Hier zat hij, naakt en geketend, verbonden met de slangetjes van een sanitaire toestand, officier van justitie te spelen tegen de meest fantastische ‘Madama X’ die ooit in het getuigenbankje had gezweefd.
En ook de meest fantastisch mooie, amendeerde hij zijn gedachten onbehaaglijk. Of was dit alles, vroeg hij zich af, alleen het eeuwenoude gedoe van de aap die het luipaard pest?
Maar toen herinnerde hij zich Brawley en Volcano.
‘Dus jij hebt nu vriendin, eh, Paul?’ vroeg Tigerishka gemeen. ‘Is echt waar? Weet Margo? En jij bent zo eerlijk — is eerlijk tegenover Don?’
Hij liet zich door deze gemene insinuaties niet afleiden en ging met enige waardigheid verder. ‘Maar de zwaarstwegende veroordeling van jullie zogenaamde hoge cultuur en grote gevoeligheid is de manier waarop er op dit ogenblik beneden deze schotel mensen sterven, als gevolg van de verstoring van ons zwaartekrachtveld door de Zwerver — alleen maar omdat jullie brandstof nodig hebben en niet een beetje meer tijd willen besteden aan het zoeken naar een geschikte vindplaats — zoals de manen van Jupiter of Saturnus. Ik geef toe dat je een paar branden hebt uitgemaakt, maar pas nadat honderden, waarschijnlijk duizenden, in het vuur en de aardbevingen stierven, waardoor de branden zijn ontstaan. En nu worden er hele steden uitgeroeid door de vloedgolven die jullie hebben veroorzaakt. Als dit doorgaat —’
‘Hou je mond, aap!’ snauwde Tigerishka, met haar klauwen naar buiten, en haar achterpoten tegen het regelpaneel. Miauw sprong van haar weg. ‘Kijk, Paul,’ ging ze verder, terwijl ze zich schijnbaar met moeite beheerste. ‘Ik heb nooit tegen jou opgeschept dat ik humanitair, apen-tair, heelal-tair ben! Katten hebben wrede cultuur sommige opzichten. Andere culturen ook wreed! Dood is deel van leven. Sommige lijden altijd. Ons bijtanken gewoon normale gang van zaken. Gewoon —’
Zij brak af, fronste naar de vinger waarmee Paul naar haar wees. Zijn gezicht gloeide, want hij had net iets gezien waarvan hij geloofde dat het de ontzettend belangrijke betekenis was van Tigerishka’s kennelijk eerlijke poging om zich en haar volk te verdedigen.
Читать дальше