João Figueira Alvarez, ‘Korte aantekeningen over “Zwijntjestaal” en nomenclatuur’, in:
Semantics , 9/1948/15
De woningen van Reykjavik waren in de granieten wanden van de fjord uitgehouwen. Die van Ender bevond zich boven in de steile wand, wat een saaie klim langs trappen en ladderpaden betekende. Maar zijn woning had een raam. Hij had het grootste deel van zijn jeugd achter metalen wanden opgesloten gezeten. Als het enigszins mogelijk was, woonde hij zo dat hij het weer van de wereld kon zien.
Het was warm en helder in zijn kamer met het binnenstromende zonlicht dat hem verblindde na de koele duisternis van de stenen gangen. Jane wachtte niet tot zijn ogen zich aan het licht aangepast hadden. ‘Ik heb een verrassing voor je op het werkstation,’ zei ze. Haar stem klonk als een fluistering uit zijn oorsieraad.
Boven het toetsenbord stond een zwijntje in de lucht. Het kwam in beweging en krabde zich; vervolgens stak het zijn hand uit om iets te pakken. Toen de hand weer in beeld kwam, zat er een glimmende, druipende worm in. Hij beet erin en de lichaamssappen van de worm drupten uit zijn mond op zijn borst.
‘Kennelijk een hoge beschaving,’ zei Jane.
Ender was kwaad. ‘Menig moreel zwakzinnige heeft fantastische tafelmanieren, Jane.’
Het zwijntje draaide zich om en zei: ‘Wil je zien hoe we hem gedood hebben?’
‘Wat doe je in godsnaam, Jane?’
Het zwijntje verdween. In zijn plaats verscheen een holografie van Pipo’s lijk zoals het op de helling in de regen lag. ‘Op grond van de gegevens opgeleverd door het visuele onderzoek voor het lijk begraven werd, heb ik een simulatie gemaakt van de vivisectiemethode die de zwijntjes gebruikten. Wil je die zien?’
Ender ging zitten op de enige stoel die zijn kamer rijk was.
Nu toonde het werkstation een nog levende Pipo, die met zijn handen en voeten aan houten staken gebonden op zijn rug op de helling lag. Een tiental zwijntjes stond om hem heen, een van hen met een benen mes in de hand. Janes stem klonk weer uit zijn oorsieraad. ‘We weten niet zeker of het zo ging.’ Alle zwijntjes verdwenen, op de ene met het mes na. ‘Of zo.’
‘Was de xenoloog bij bewustzijn?’
‘Vast en zeker.’
‘Ga verder.’
Genadeloos liet Jane zien hoe de borstholte opengesneden werd, waarna de inwendige organen op rituele wijze verwijderd en op de grond gelegd werden. Ender dwong zichzelf te kijken en te proberen te begrijpen wat dit in godsnaam voor de zwijntjes zou kunnen betekenen. Op een bepaald punt fluisterde Jane: ‘Dit is het moment waarop hij stierf.’ Ender voelde zijn lijf ontspannen; pas toen besefte hij dat hij zich zo in Pipo’s lijden had ingeleefd dat al zijn spieren verkrampt waren geweest.
Toen de simulatie afgelopen was, liep Ender naar zijn bed en ging naar het plafond liggen staren.
‘Ik heb deze simulatie al aan xenologen op een vijftal verschillende werelden laten zien,’ zei Jane. ‘Het zal niet lang duren voor de pers hem in handen krijgt.’
‘Het is erger dan het ooit met de kruiperds was,’ zei Ender. ‘Alle videobanden van de strijd tussen mensen en kruiperds die ze lieten zien toen ik klein was, waren hierbij vergeleken volkomen onschuldig.’
Een kwaadaardige lach klonk uit de buurt van het werkstation. Ender keek op om te zien wat Jane deed. Een levensgroot zwijntje zat daar gemeen te grijnzen en terwijl hij zat te grijnzen, veranderde Jane zijn uiterlijk. Het ging heel ongemerkt; ze overdreef de tanden een beetje, maakte de ogen wat langer, liet wat speeksel uit de mond druipen, maakte de ogen wat roder en liet de tong in en uit de mond schieten. Het enge monster uit kindernachtmerries. ‘Heel goed gedaan, Jane. De gedaanteverandering van raman naar varelse.’
‘Hoe lang zal het hierna nog duren voor de zwijntjes als de gelijken van de mens aanvaard zullen worden?’
‘Is alle contact verbroken?’
‘De Gesternteraad heeft de nieuwe xenoloog opgedragen zich te beperken tot veldbezoeken van niet langer dan een uur en niet vaker dan om de andere dag. Het is hem verboden om de zwijntjes te vragen waarom ze deden wat ze deden.’
‘Maar er is geen quarantaine afgekondigd?’
‘Dat is zelfs niet voorgesteld.’
‘Dat komt nog wel, Jane. Nog één zo’n voorval en er zal om quarantainemaatregelen worden geroepen. Er zal geëist worden dat Milagre vervangen wordt door een militair garnizoen dat als enig doel heeft ervoor te zorgen dat de zwijntjes nooit een technologisch niveau bereiken waarmee ze de ruimte in kunnen.’
‘De zwijntjes zullen voorlopig wel slecht liggen bij het publiek,’ zei Jane. ‘En de nieuwe xenoloog is nog maar een jonge jongen. De zoon van Pipo. Libo. Een afkorting van Liberdade Graças a Deus Figueira de Medici.’
‘Liberdade. Vrijheid?’
‘Ik wist niet dat je Portugees sprak.’
‘Het lijkt veel op Spaans. Ik heb de dood van Zacatecas en San Angelo Besproken, weet je nog?’
‘Op de planeet Moctezuma. Maar dat was tweeduizend jaar geleden!’
‘Voor mij niet.’
‘Voor jou is het subjectief gezien acht jaar geleden. Vijftien werelden geleden. Relativiteit is toch iets geweldigs, niet? Het houdt je zo jong.’
‘Ik reis te veel,’ zei Ender. ‘Valentine is getrouwd, ze verwacht een kind. Ik heb al twee oproepen voor een Spreker afgewezen. Waarom probeer je me te verleiden om toch weer te gaan?’
Het zwijntje boven het werkstation lachte vals. ‘Denk je dat dat verleiding was? Kijk! Ik kan stenen in brood veranderen!’ Het zwijntjes raapte een paar puntige stenen op en vermaalde die tussen zijn tanden. ‘Ook een hapje?’
‘Je hebt een pervers gevoel voor humor, Jane.’
‘Alle koninkrijken van alle werelden.’ Het zwijntje spreidde zijn handen uit en hele sterrenstelsels met overdreven snel ronddraaiende planeten stegen op uit zijn handpalmen; alle Honderd Werelden. ‘Ik kan ze je geven. Allemaal.’
‘Geen belangstelling.’
‘Allemaal onroerend goed. Betere investering is er niet. Ik weet het, ik weet het, je bent al rijk. Met alle rente die jij over die drieduizend jaar hebt verzameld zou je je eigen planeet kunnen bouwen. Maar wat denk je hiervan? De naam Ender Wiggin, bekend op alle Honderd Werelden—’
‘Dat is hij al.’
‘-maar nu herdacht met liefde, eer en genegenheid.’ Het zwijntje verdween. In plaats daarvan riep Jane een oude videoband uit Enders jeugd tot leven die ze in een holoreeks veranderde. Een juichende, schreeuwende menigte. Ender! Ender! Ender! En vervolgens een jonge jongen op een podium die naar de mensen zwaaide. De meute werd wild van vervoering.
‘Dat is nooit gebeurd,’ zei Ender. ‘Peter verbood me om naar de Aarde terug te keren.’
‘Beschouw het maar als een voorspelling. Kom op, Ender, dat kan ik je geven. Je goede naam in ere hersteld.’
‘Kan me niet schelen,’ zei Ender. ‘Ik heb inmiddels verscheidene namen. Spreker voor de Doden — dat is ook geen oneervolle term.’
Het zwijntje verscheen weer in zijn natuurlijke gedaante, niet het duivelse exemplaar dat Jane had gemaakt. ‘Kom alsjeblieft,’ zei het zwijntje zacht.
‘Misschien zijn het wel monsters, heb je daar wel aan gedacht?’ zei Ender.
‘Iedereen zal daaraan denken, Ender. Maar jij niet.’
Nee. Ik niet. ‘Waarom gaat het jou zo aan het hart, Jane? Waarom probeer je mij over te halen?’
Het zwijntje verdween. En nu verscheen Jane in eigen persoon, of althans het gezicht dat ze gebruikte om voor Ender te verschijnen vanaf de eerste keer dat ze zich aan hem bekend had gemaakt, een verlegen, bang kind dat in het reusachtige geheugen van het interstellaire computernetwerk leefde. Nu hij haar gezicht weer zag, moest hij denken aan die eerste keer dat ze het hem liet zien. Ik heb een gezicht bedacht voor mezelf, had ze gezegd. Bevalt het je?
Читать дальше