Toen ik nog jong was en hard m’n best deed om erbij te horen, heb ik een tijdje football gespeeld, en één keer ben ik zo hard in de maag geraakt dat ik een paar minuten niet kon ademen. Zo voelde ik me nu ook een beetje.
‘O,’ zei ik.
‘Dus natuurlijk gaat de zaak naar je zus,’ zei hij.
‘Natuurlijk.’ Plotseling schoot me iets te binnen, en omdat ik een levenslange aanbidder ben van de ironie vroeg ik hem: ‘Hij was niet ook gebraden, hè?’
Vince schudde zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij.
Ik stond op. ‘Ik moest maar eens met Deborah gaan praten,’ zei ik.
Deborah was helemaal niet in de stemming om te praten toen ik bij Manny’s appartement aankwam. Ze stond over Camilla Figg heen gebogen, die voor vingerafdrukken met poeder rond de tafelpoten bij het raam strooide. Ze keek niet op, dus ik gluurde de keuken in, waar Angel-zonder-iets over het lijk gebogen stond.
‘Angel,’ zei ik en ik kon mijn ogen bijna niet geloven, dus ik vroeg: ‘Is dat daar echt een meisjeshoofd?’
Hij knikte en porde met een pen in het hoofd. ‘Je zus zegt dat het waarschijnlijk van het meisje uit het Lowe Museum is,’ zei hij. ‘Ze hebben het hier gelegd omdat deze kerel zo’n bugero is.’
Ik keek naar de twee sneden, een vlak boven de schouders, de ander net onder de kin. De snee op het hoofd kwam overeen met wat we al eerder hadden gezien, keurig en zorgvuldig uitgevoerd. Maar die op het lichaam, dat waarschijnlijk van Manny was, was veel grover, alsof het in haast was gedaan. De randen van de twee sneden waren zorgvuldig tegen elkaar aan gedrukt, maar ze pasten natuurlijk niet. Zelfs in m’n eentje, zonder het duistere innerlijke gemompel, zag ik dat dit op een bepaalde manier anders was, en een koud, langs mijn nek kruipend vingertje gaf aan dat het verschil wel eens heel belangrijk kon zijn – misschien zelfs voor mijn huidige problemen – maar los van die vage, onbevredigende en heel lichte hint, bleef er niets anders over dan een onbehaaglijk gevoel.
‘Is er nog een ander lijk?’ vroeg ik aan hem, ik moest aan de arme uitgefoeterde Franky denken.
Angel haalde zonder op te kijken zijn schouders op. ‘In de slaapkamer,’ zij hij. ‘Alleen maar met een slagersmes gestoken. Ze hebben z’n hoofd laten zitten.’ Hij klonk een beetje verontwaardigd omdat iemand al die moeite had genomen en het hoofd had laten zitten, maar verder wist hij me kennelijk niets te vertellen, dus liep ik naar de plek waar mijn zus nu naast Camilla op haar hurken zat.
‘Goedemorgen, Debs,’ zei ik met een opgewektheid die ik helemaal niet voelde, en ik was niet de enige, want ze keek niet eens naar me omhoog.
‘In godsnaam, Dexter,’ zei ze. ‘Blijf verdomme uit de buurt, tenzij je iets echt goeds voor me hebt.’
‘Zo goed is het helemaal niet,’ zei ik. ‘Maar de kerel in de slaapkamer heet Franky. Dit hier is Manny Borque, die in verschillende bladen heeft gestaan.’
‘Hoe weet jij dat verdomme?’ vroeg ze.
‘Nou, het is een beetje lastig,’ zei ik, ‘maar ik kon wel eens een van de laatste mensen zijn geweest die deze vent in leven heeft gezien.’
Ze ging rechtop staan. ‘Wanneer,’ zei ze.
‘Zaterdagochtend. Rond halfelf. Precies daar.’ En ik wees naar de koffiekop die nog altijd op tafel stond. ‘Dat zijn mijn vingerafdrukken.’
Deborah keek me ongelovig aan en schudde haar hoofd. ‘Jij kénde deze kerel,’ zei ze. ‘Was hij een vriend van je?’
‘Hij zou de catering op mijn huwelijk doen,’ zei ik. ‘Hij schijnt er heel goed in te zijn.’
‘Uh-huh,’ zei ze. ‘Dus wat deed je hier op zaterdagochtend?’
‘Hij had de prijs verhoogd,’ zei ik. ‘Ik wilde die omlaag praten.’
Ze keek het appartement rond en wierp een blik uit het raam om naar het miljoenenuitzicht te kijken. ‘Wat vroeg hij?’ zei ze.
‘Vijfhonderd dollar per couvert,’ zei ik.
Ze draaide haar hoofd met een ruk om en keek me aan. ‘Godklote,’ zei ze. ‘Waarvoor?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Dat wilde hij niet vertellen en hij wilde ook niet zakken met de prijs.’
‘Vijfhonderd dollar per couvért?’ zei ze.
‘Is een beetje aan de hoge kant, vind je niet? Of moet ik zeggen wás een beetje aan de hoge kant?’
Deborah kauwde even zonder met haar ogen te knipperen op haar lip, toen greep ze me bij de arm en trok me bij Camilla vandaan. Ik kon nog steeds een kleine voet uit de keukendeuropening zien steken, waar de arme overledene zijn voortijdig einde had gevonden, maar Deborah leidde me ervandaan naar de andere kant van de kamer.
‘Dexter,’ zei ze, ‘zweer dat je deze kerel niet hebt vermoord.’
Zoals ik al eerder heb gezegd, heb ik geen echte emoties. Ik heb lang en hard geoefend om in bijna alle mogelijke situaties als een menselijk wezen te reageren, maar dit overviel me. Wat is de juiste gezichtsuitdrukking wanneer je door je zus van moord wordt beschuldigd? Shock? Woede? Ongeloof? Voor zover ik wist kwam dit in geen enkel handboek voor.
‘Deborah,’ zei ik. Niet bepaald intelligent, maar het was het enige wat ik kon bedenken.
‘Want bij mij kom je daar niet mee weg,’ zei ze. ‘Niet voor zoiets.’
‘Dat zou ik nooit doen,’ zei ik. ‘Dit is niet…’ Ik schudde mijn hoofd en ik vond het echt zo oneerlijk. Eerst heeft de Zwarte Ruiter me verlaten, en nu waren mijn zus en mijn vernuft klaarblijkelijk ook verdwenen. Alle ratten zwommen weg terwijl het puike schip Dexter langzaam onder de golven gleed.
Ik haalde diep adem en probeerde de bemanning te organiseren om te hozen. Deborah was de enige mens op aarde die wist wat ik werkelijk was, en ook al moest ze nog steeds aan het idee wennen, ik had gedacht dat ze de door Harry uiterst zorgvuldig gestelde grenzen begreep, en ook zou snappen dat ik die nooit zou overschrijden. Klaarblijkelijk had ik het mis. ‘Deborah,’ zei ik. ‘Waarom zou ik…’
‘Laat dat gelul maar zitten,’ snauwde ze. ‘We weten allebei dat je de gelegenheid had. Je was hier op het juiste moment. En je hebt een heel aardig motief, je wilde onder die vijftigduizend uitkomen. Dat, of ik ga geloven dat een of andere kerel in de gevangenis het heeft gedaan.’
Omdat ik een kunstmatig mens ben, is mijn hoofd meestal extreem helder, niet gehinderd door emoties. Maar ik had het gevoel dat ik door drijfzand probeerde te waden. Aan de ene kant was ik verbaasd en een beetje teleurgesteld dat ze dacht dat ik zulk rommelig werk zou afleveren; aan de andere kant wilde ik haar ervan verzekeren dat ik het niet had gedaan. En ik wilde zeggen dat als ik dit wel had gedaan, ze daar nooit achter gekomen zou zijn, maar dat leek me niet erg diplomatiek. Dus ik haalde nogmaals diep adem en hield het op: ‘Ik zweer het.’
Mijn zus keek me lang en indringend aan. ‘Ja, ja,’ zei ze.
Ze knikte uiteindelijk. ‘Oké,’ zei ze. ‘Ik zou als ik jou was de waarheid maar vertellen.’
‘Dat doe ik al,’ zei ik. ‘Ik heb dit niet gedaan.’
‘Uh-huh,’ zei ze. ‘Wie dan wel?’
Het is echt niet eerlijk, hè? Ik bedoel, deze hele toestand. Hier stond ik dan, mezelf nog steeds te verdedigen tegen een beschuldiging van moord – van mijn eigen pleegvlees en -bloed! – en tegelijk werd me gevraagd de misdaad op te lossen. Ik moest de geestelijke behendigheid wel bewonderen waarmee Deborah dat soort hersengymnastiek kon uithalen, maar ik wenste niets liever dan dat ze haar creatieve ideeën op iemand anders zou richten.
‘Ik weet niet wie dit heeft gedaan,’ zei ik. ‘En ik… er schieten me ook geen, eh, inzichten te binnen.’
Ze staarde me echt heel indringend aan. Was dit het moment om haar over de Zwarte Ruiter te vertellen, dat hij momenteel afwezig was? Er klotste een hele reeks ongemakkelijke sensaties door me heen, zoiets als een griepaanval. Waren dit soms emoties, die in reusachtige vloedgolven giftige modder tegen de weerloze kustlijn van Dexter aan beukten? Als dat zo was, was het geen wonder dat mensen zulke ellendige schepsels waren. Dit was afschuwelijk.
Читать дальше