‘Luister, Deborah,’ zei ik nogmaals, terwijl ik mijn best deed te bedenken waar ik moest beginnen.
‘In godsnaam, ik luister al,’ zei ze. ‘Maar je zegt helemaal niets.’
‘Het is moeilijk onder woorden te brengen,’ zei ik. ‘Dat heb ik nog nooit gedaan.’
‘Dit zou een fantastisch moment zijn om ermee te beginnen.’
‘Ik, eh… ik heb dat ding binnen in me,’ zei ik, me ervan bewust dat ik als een complete idioot klonk en tegelijk een merkwaardige hitte naar mijn wangen voelde opstijgen.
‘Wat bedoel je,’ zei ze dwingend. ‘Heb je kanker?’
‘Nee, nee, het is… ik hoor, hm… Het vertelt me dingen,’ zei ik. Om de een of andere reden keek ik van Deborah weg. Er hing een foto van een naakte mannentorso aan de muur, ik keek Deborah opnieuw aan.
‘Jezus,’ zei ze. ‘Bedoel je dat je stemmen hoort? Jezus christus, Dex.’
‘Nee,’ zei ik. ‘Het is niet zoiets als stemmen horen. Niet precies.’
‘Wat dan wel, verdomme?’ zei ze.
Ik moest weer naar de naakte torso kijken, en toen slaakte ik een lange zucht voor ik weer naar Deborah kon kijken. ‘Wanneer ik een van die ingevingen krijg, weet je wel. Op een plaats delict,’ zei ik. ‘Dat komt omdat dat… ding me dat vertelt.’ Deborahs gezicht was verstard, compleet bewegingsloos, alsof ze naar een bekentenis over afgrijselijke daden luisterde, wat natuurlijk ook zo was.
‘Dus het vertélt je dat?’ zei ze. ‘Hé, iemand die denkt dat hij Batman is heeft dit gedaan.’
‘Min of meer,’ zei ik. ‘Gewoon, je weet wel. De kleine hints die ik vroeger kreeg.’
‘Vroeger kreeg.’
Ik moest weer de andere kant op kijken. ‘Het is weg, Deborah,’ zei ik. ‘Iets aan al dat Moloch-gedoe heeft het weggejaagd. Dat is nog nooit eerder gebeurd.’
Ze zei een hele poos niets en ik zag geen reden om voor mijn beurt te praten.
‘Heb je pap ooit over die stem verteld?’ zei ze ten slotte.
‘Dat hoefde niet,’ zei ik. ‘Hij wist het al.’
‘En nu zijn je stemmen weg,’ zei ze.
‘Eén stem maar.’
‘En daarom heb je me niets van dit alles verteld.’
‘Inderdaad.’
Deborah knarste zo luid met haar tanden dat ik het kon horen. Toen slaakte ze een diepe zucht zonder haar kaken van het slot te halen. ‘Of je staat tegen me te liegen,’ siste ze tegen me, ‘of je vertelt de waarheid en ben je een verdomde psycho.’
‘Debs…’
‘Welke wil je dat ik geloof, Dexter? Hè? Welke?’
Ik geloof niet dat ik sinds mijn adolescentie echt woede heb gevoeld, en het kon zijn dat ik zelfs toen niet in staat was om het echte werk te voelen. Maar nu de Zwarte Ruiter weg was en ik de helling afgleed naar onvervalste menselijkheid, vervaagden alle oude barrières tussen mij en het normale leven, en ik voelde nu iets wat heel erg dicht bij het echte werk moest zitten. ‘Deborah,’ zei ik, ‘als je me niet vertrouwt en je wilt denken dat ik dit heb gedaan, dan kan het me geen reet schelen wat je gelooft.’
Ze staarde me nors aan en voor de allereerste keer staarde ik nors terug.
Ten slotte zei ze: ‘Ik moet dit toch rapporteren. Officieel mag je voorlopig niet in de buurt komen.’
‘Ik zou niets liever willen,’ zei ik. Ze staarde me nog wat langer aan, trok een pruilmondje en keerde naar Camilla Figg terug. Ik keek nog even naar haar rug en liep toen naar de deur.
Het had werkelijk geen zin om te blijven rondhangen, vooral niet nu me officieel en onofficieel was verteld dat ik niet welkom was. Het zou aardig zijn te zeggen dat mijn gevoelens gekwetst waren, maar tot mijn verbazing was ik nog steeds te boos om op m’n teentjes getrapt te zijn. En eerlijk gezegd schrok ik er altijd al zo erg van dat iemand me werkelijk mocht dat het bijna een opluchting was te zien dat Deborah nu eens een verstandige houding aannam.
Allemaal goed en wel voor Dexter, maar om de een of andere reden voelde het niet als een heel grote overwinning toen ik naar de deur en de verbanning liep.
Ik wachtte op de lift toen ik door een schorre kreet werd overdonderd: ‘Hé!’
Ik draaide me om en zag een barse, heel boze oude man naar me toe rennen die sandalen droeg en zwarte sokken die bijna tot zijn knobbelige oude knieën kwamen. Hij had ook een flodderig short aan en een zijden shirt, zijn gezicht straalde volslagen gerechtvaardigde woede uit. ‘Zijn jullie van de politie?’ vroeg hij op hoge toon.
‘Niet allemaal,’ zei ik.
‘Hoe zit het verdomme met m’n krant?’ vroeg hij.
Wat zijn liften toch langzaam, hè? Maar ik probeerde echt beleefd te zijn toen het niet anders kon, dus ik glimlachte geruststellend naar de oude dwaas. ‘Vond u uw krant niet mooi?’ vroeg ik.
‘Ik heb mijn verdomde krant niet gekrégen!’ schreeuwde hij tegen me, terwijl hij lichtpaars werd van inspanning. ‘Ik heb gebeld en het aan jullie verteld, en het gekleurde meisje aan de telefoon zei dat ik de krant moest bellen! Ik zag dat die knul ’m stál en zij hangt gewoon op!’
‘Een knul heeft uw krant gestolen,’ zei ik.
‘Wat zei ik nou net, verdomme?’ zei hij en hij werd nu wat fel, waardoor het er bepaald niet prettiger op werd om op de lift te wachten. ‘Waar betaal ik goddomme belastingen voor, om haar dat te horen zeggen? En ze lachte me ook nog uit, godbetert!’
‘U zou een andere krant kunnen halen,’ zei ik kalmerend.
Dat leek hem niet te kalmeren. ‘Wat bedoel je, verdomme, een andere krant halen? Zaterdagochtend, in mijn pyjama, en ik zou een andere krant moeten halen? Waarom kunnen jullie geen boeven vangen?’
De lift maakte een gedempt ding -geluid om aan te kondigen dat hij eindelijk was gearriveerd, maar ik had er geen belangstelling meer voor, want ik moest aan iets denken. Zo nu en dan heb ik echt gedachten. De meeste halen het niet helemaal tot aan de oppervlakte, waarschijnlijk omdat ik een leven lang geprobeerd heb menselijk te lijken. Maar deze kwam langzaam omhoog, knapte als een gasbel in de modder en schoot glashelder mijn brein in. ‘Zaterdagochtend?’ zei ik. ‘Weet u nog hoe laat?’
‘Natuurlijk weet ik nog hoe laat! Dat heb ik ze verteld toen ik belde, halfelf op een zaterdagochtend, en die knul heeft mijn krant gestolen!’
‘Hoe weet u dat het een knul was?’
‘Omdat ik door het kijkgaatje heb gekeken, daarom!’ gilde hij tegen me. ‘Zou ik zonder te kijken de gang ingaan en jullie werk overnemen? Vergeet het maar?’
‘Als u “knul” zegt,’ zei ik, ‘hoe oud is die dan volgens u?’
‘Luister eens, meneer,’ zei hij, ‘voor mij is iedereen onder de zeventig een knul. Maar deze knul was misschien twintig, en hij had zo’n rugzak om die ze allemaal dragen.’
‘Kunt u die knul beschrijven?’ vroeg ik.
‘Ik ben niet blind,’ zei hij. ‘Hij gaat daar staan met mijn krant en hij had zo’n verdomde tattoo die ze tegenwoordig allemaal hebben, precies in zijn nek!’
Ik voelde stalen vingertjes over mijn rug en nek fladderen en wist het antwoord al, maar ik vroeg het toch. ‘Wat voor tattoo?’
‘Zo’n stom ding, een van die Jappen-symbolen. Hebben we de Jappen soms op hun flikker gegeven zodat wij hun auto’s kunnen kopen en hun verdomde krabbels op onze kinderen kunnen tatoeëren?’
Hij leek nu pas warm te lopen en terwijl ik hem werkelijk bewonderde omdat er op zijn leeftijd nog zoveel pit in hem zat, vond ik het tijd worden hem aan het bevoegde gezag over te dragen zoals dat door mijn zus werd vertegenwoordigd. En er kwam een kleine gloed van voldoening in me op, aangezien ze daarmee niet alleen een betere verdachte had dan de arme Gedepriveerde Dexter, maar ik zadelde haar ook nog op met deze charmante ouwe dwaas, als kleine strafmaatregel omdat ze me om te beginnen verdacht. ‘Kom mee,’ zei ik tegen de oude man.
‘Ik ga nergens heen,’ zei hij.
Читать дальше