'Ik vraag mij toch af hoe lang u van plan bent ermee door te gaan. In ernst, Brassel, hoeveel moorden hebt u nog in petto?' Brassel draaide zich met een ruk naar hem toe. Zijn ogen schoten vuur. 'Wat denkt u wel van mij,' riep hij vol verontwaardiging. 'Ik ben geen beest, geen maniak.' De Cock haalde nonchalant zijn schouders op. 'Hoe weet ik dat? Ik heb nooit een psychiatrisch rapport over u gelezen. Wie zegt mij dat u geen psychische afwijking hebt, bijvoorbeeld een onweerstaanbare drang om hele gemeenschappen uit te roeien. Zo op het oog ziet u er volkomen normaal uit.' De laconieke, rustige, bijna achteloze conversatietoon van De Cock miste zijn uitwerking niet. Brassel raakte zichtbaar van de kook. Blosjes van opwinding stegen naar zijn wangen. 'Ik ben niet gek!'
Hij schreeuwde zo luid, dat de mensen in zijn directe omgeving hem verbaasd aanstaarden. Ook mevrouw Brassel keek om. In een enkele blik schatte ze de toestand van haar man. Ze hield haar pas in en draaide zich om.
'Wat is er Pierre?' vroeg ze bezorgd. 'Wie beweert er dat je gek bent?'
Brassel antwoordde niet.
Ze keek naar De Cock. Het was een ijzige, afkeurende blik met een vleugje haat.
De Cock grijnsde en de kleine Ingrid aan zijn hand riep Ham-pelmann.
Het woord ontplofte. Midden in de roezemoezige drukte van de fancyfair had een felle paukenslag bij het echtpaar Brassel geen grotere beroering kunnen veroorzaken dan het ene woordje Hampelmann uit de mond van de kleine Ingrid. Brassel en zijn vrouw verstijfden.
De Cock nam de reacties waar. Hij registreerde. Meer niet. Hij zag de verschrikte gezichten van het echtpaar en voelde hoe de kleine Ingrid van zijn hand werd losgerukt. Hij zag hoe mevrouw Brassel het kind wat angstig onder haar hoede nam. Hij voelde de nerveuze spanning, maar begreep het niet. Nogmaals riep het kind Hampelmann en wees met haar handje schuin omhoog.
Ergens in de maalstroom van zijn gedachten, herinneringen, greep De Cock naar een houvast. Hij volgde met zijn ogen de richting waarin het handje van Ingrid wees. Toen, in een enkele oogopslag, in een simpele associatieflits, vielen alle sluiers weg en zag hij de oplossing van het hele raadsel, begreep hij het hoe en waarom van de moorden.
Aan een geïmproviseerd stalletje hingen gefiguurzaagde poppetjes met hoge puntmuts. Ze waren met de hand beschilderd. De lijfjes, armen en benen in witte ruiten. Alle neuzen waren felrode stippen en op de wangen waren getekende zonnetjes. Onder de poppen hingen touwtjes, als je daaraan trok, gingen armen en benen ritmisch heen en weer. De Cock zocht de mooiste harlekijn uit.
Hij ging op zijn hurken zitten en wenkte. Mevrouw Brassel kon de kleine Ingrid niet tegenhouden. Het meisje wurmde haar handje los en kwam gretig naar hem toe. Haar ogen straalden. Over het brede gezicht van De Cock gleed een vriendelijke grijns.
'Hier mein Kind,' zei hij in zijn beste Duits. 'Hier hast du deinen Hampelmann.'
Rechercheur De Cock kwam langzaam uit zijn gehurkte houding omhoog. De uitdrukking van vriendelijke welwillendheid waarmee hij de kleine Ingrid haar houten harlekijntje had gegeven, was van zijn gezicht verdwenen. Zijn anders zo goedmoedig uiterlijk stond strak, haast grimmig. Hij liep op Brassel toe, halfslenterend, zijn mond vertrokken tot een smalle lijn, het zware bovenlijf iets gebogen. Zijn houding hield zoveel dreiging in, dat Brassel verschrikt achteruit deinsde, verder, steeds verder.
De Cock liep door, traag, maar onstuitbaar. Het leek alsof hij door niets en niemand kon worden tegengehouden. Pierre Bras-sel vluchtte, ontweek, tot hij niet verder kon. Hij liep ruggelings klem in een groepje geanimeerd babbelende boeren. Pas toen hij opnieuw trachtte te ontkomen, greep De Cock hem vast. Hij legde zijn grote harige hand op de magere borst van Brassel en verknoedelde zijn colbert.
'Wie?'
Pierre Brassel hijgde zwaar, maar antwoordde niet. Zijn brede neusvleugels trilden en in zijn ogen blonk iets van angst. Golfjes van nervositeit zwiepten over zijn wangen.
'Wie?'
Brassel bleef zwijgen.
De Cock spande zijn arm en trok hem naar zich toe. Het gezicht van Brassel was vlakbij. De stof van het colbertje kraakte tussen zijn vingers. 'Wie?' brulde hij.
De felle kreet kaatste tegen de wanden van het zaaltje en schrikte de fancyfairbezoekers op. De charitatieve belangstelling was op slag verdwenen. Zij schaarden zich in drommen om Brassel en De Cock. Noch de grabbelton, noch de waarzeggende domineesvrouw, kon wedijveren met het schouwspel dat de beide mannen boden. De blijde verwachting van een stevige vechtpartij zoefde hoopvol door de rijen.
Geschokt door deze niet-voorziene en ook niet gewenste attractie, schoten een paar organisatoren toe. Ze kwamen kordaat tussenbeide en trachtten de angstige Brassel van De Cock los te rukken. Het lukte niet. De Cock hield verbeten vast. 'Wie?' brulde hij nogmaals. 'Misschien kan ik er nog iets aan doen.' Hij schudde hem krachtig heen en weer en tilde hem in zijn woede haast van de grond. 'Verdomme vent,' siste hij, 'doe je bek dan open.' Brassel liet het hoofd hangen. 'Het is te laat,' zei hij zacht, 'te laat.' De Cock liet hem los.
Hij draaide zich om, vatte zijn vrouw bij de arm en verliet met opgeheven hoofd het PAX-gebouw.
'Ik ga nooit meer met je mee. Nooit meer. Zolang jij niet weet hoe je je behoort te gedragen, vertoon ik mij met jou niet meer in het openbaar.'
Mevrouw De Cock was kwaad, geschokt, obstinaat. Haar boezem ging heftig op en neer. Haar gezicht zag rood. 'Die Brassels… zulke keurige mensen, en jij gaat die arme man te lijf als… als een ordinaire straatvechter. Hoe durf je! Het komt natuurlijk door die baan van je, door de politie. Je hebt geen fatsoen meer, geen moraal.'
De Cock klemde zijn handen vaster om het stuur van zijn oude wagentje en zuchtte.
'Het spijt me, schat,' zei hij verontschuldigend, 'echt, het spijt me.' Hij trok een martelaarsgezicht. 'Maar zie je, ik moest dit wel proberen. Het was een kansje. Als Pierre Brassel gesproken had… ' Hij pauzeerde even.
'Het zou zoveel gemakkelijker zijn geweest en misschien had ik dan nog een mensenleven kunnen redden.' Hij slikte. 'Ik had het anders nooit gedaan. Dat geloof je toch? Je weet toch hoe ik ben? Ik houd niet van geweld.'
Ze keek hem van opzij aan en monsterde de uitdrukking op zijn gezicht.
'Ik weet het niet altijd,' zei ze aarzelend met een tikje achterdocht. 'Als jij je rechercheursstreken op mij toepast, dan ben ik het wel eens kwijt.' Er brak iets van een glimlach door.
'Ik begrijp trouwens van deze hele fancyfairgeschiedenis geen zier.'
De Cock schudde zijn hoofd.
'Dat hoeft ook niet,' zei hij glimlachend. 'Ik zal het je later allemaal nog wel eens uitleggen. Het is alles bij elkaar nogal ingewikkeld.' 'Ze zuchtte.
'Maar het gaat toch over een moord? Dat heb je vanmiddag zelf gezegd.'
'Ja, ja,' zei hij gelaten, 'het gaat over een moord, of feitelijk over twee moorden.'
'Twee?'
De Cock knikte.
'Kijk,' zei hij geduldig, 'toen wij zo-even met die keurige familie Brassel over de fancyfair wandelden, werd er een tweede moord gepleegd. En zij beiden wisten er van. Zij wisten dat het zou gebeuren.'
'Waar?'
De Cock haalde zijn schouders op.
'Dat weet ik niet.'
'Wie werd er dan vermoord?'
De Cock schudde bedroefd het hoofd.
'Ook dat weet ik niet.'
Ze lachte schamper.
'Wat weet je dan wel?'
De Cock liet de snelheid van zijn wagentje iets teruglopen en stak onder het rijden een sigaret op. Zijn gezicht stond zorgelijk.
'Luister eens,' zei hij wat moedeloos, 'ik weet genoeg, geloof me. Ik weet genoeg om deze zaak tot een oplossing te brengen. Pierre Brassel moet dat vanavond begrepen hebben. Ik had gehoopt dat hij die waas van geheimzinnigheid zou opheffen, nu hij wist, althans begreep, dat ik het geheel doorzag. Hij deed het niet. Hij hield zijn mond stijf dicht. Ik vraag mij af waarom. Het lijkt mij zo zinloos.'
Читать дальше