‘Verrukkelijk.’ Het kwam uit de grond van zijn hart.
Lowietje zette zijn glas neer. ‘Ben je nog bij Maffe Kees geweest?’
‘Ja.’
‘En?’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac. ‘We hebben het niese van Igor gevonden.’ Hij schonk de caféhouder een trieste glimlach. ‘We hebben alleen Igor nog niet.’
Smalle Lowietje gebaarde. ‘Hij is hier geweest.’
‘Wie… Igor?’
‘Inderdaad.’
‘Wanneer.’
‘Gisteren.’
De Cock keek hem verbaasd aan. ‘Waarom heb je niet gewaarschuwd?’ Hij slikte. ‘Je weet hoe verrekte gevaarlijk die vent is. Elk uur dat hij vrij rondloopt…’
Hij maakte zijn zin niet af.
Lowietje stak zijn beide armen omhoog. Zijn gezicht droop van onschuld. ‘Ik had een volle bak, De Cock. Hartstikke vol. Ik kon niet weg, geloof me. En de telefoon was steeds bezet. Ik had ook niemand die het even van mij kon overnemen. Bovendien is hij hier maar heel kort geweest. Ik gaf hem het telefoonnummer. Hij pakte een pilsje, slurpte het leeg en vertrok.’
De Cock keek hem peinzend aan. ‘Een telefoonnummer?’
‘Ja.’
De rechercheur reageerde fel. ‘Wat voor een telefoonnummer?’
Smalle Lowietje schoof de bolle glazen wat opzij en boog zich vertrouwelijk naar De Cock. ‘Gistermorgen,’ begon hij fluisterend, ‘kwam hier een man in de zaak. Een echte heer zo te zien. Goed in het pak, nette spraak. Hij vroeg waar hij Igor Stablinsky kon bereiken. Ik zei, die zal je niet gemakkelijk vinden, die wordt al door de politie gezocht. Dat scheen de man niet te interesseren. Hij zei dat hij graag met Igor Stablinsky in contact wilde komen en of ik daar iets aan doen kon. Meteen duwde hij mij een meier tussen mijn vingers.’
De Cock keek hem gespannen aan. ‘En toen?’
Lowietje haalde zijn smalle schouders op. ‘Ik zei dat het niet zou meevallen, maar dat ik zou kijken wat ik voor hem doen kon. Toen gaf hij mij een kaartje met een enkel telefoonnummer. Laat Igor mij bellen, zei hij.’
De Cock zuchtte.
‘En dat telefoonnummer heb je Igor gegeven?’
De tengere caféhouder knikte.
‘Een kleine moeite, vind je niet, voor een meier? Het was stom toeval dat hij dezelfde dag nog in mijn zaak kwam. Zo vaak zie ik hem niet.’
‘Weet je het telefoonnummer nog?’
De Smalle glimlachte geheimzinnig.
‘Ik heb het even overgeschreven. Ik dacht, misschien wel leuk voor meneer De Cock.’ Hij draaide zich om, scharrelde tussen de flessen achter de bar en kwam terug met een briefje.
De Cock nam het aan.
‘Nul, negenentwintig, drieënzestig,’ las hij hardop. ‘Vijftien, zevenhonderdvierentachtig.’
Vledder keek over zijn schouder mee.
‘Dat is het kengetal van Ouderkerk aan de Amstel.’
De Cock knikte traag.
‘En het abonneenummer van Izaak van Blijendijk.’
Vanuit het café van Smalle Lowietje liepen ze over de Achterburgwal naar het Oudekerksplein. Beiden zwijgend en in gedachten verzonken. Het was Vledder die het zwijgen verbrak. ‘Izaak van Blijendijk moet op een of andere manier de reputatie van Igor Stablinsky als moordenaar van oudere mensen hebben gekend.’
De Cock knikte.
‘Dat neem ik aan. Igors arrestatie inzake de moord op Samuel de Leeuw en daarna zijn ontsnapping uit het Huis van Bewaring heeft uitgebreid in de kranten gestaan.’
‘Ik begrijp alleen niet hoe het contact verliep.’
De Cock gebaarde achteloos.
‘Igor zal voor zich een veiligheidsmarge hebben ingebouwd en dirigeerde Izaak naar de woning van Duitse Inge, waar hij moest wachten tot het Igor behaagde om hem te bellen.’
Vledder grinnikte.
‘Maar dat contact was er toch al? Smalle Lowietje gaf Igor het telefoonnummer van Izaak van Blijendijk. Igor moet hem toch hebben gebeld om hem het adres van Duitse Inge te geven?’
De Cock blikte hoofdschuddend opzij.
‘Je hebt te weinig fantasie. Dat is het. Denk maar eens na. Izaak van Blijendijk was niet voortdurend in Ouderkerk aan de Amstel. Hij verbleef vrijwel constant bij zijn tante op Blijemeer. Izaak kon Smalle Lowietje moeilijk het telefoonnummer van zijn tante geven.’ De grijze speurder lachte ineens hartelijk.
‘Met tante Isolde,’ imiteerde hij. ‘O, met Igor, uw aanstaande moordenaar.’ Zijn toon werd weer ernstig. ‘Je moet straks maar eens proberen dat nummer in Ouderkerk te bellen. Wedden, dat je een antwoordapparaat krijgt?’
De jonge rechercheur sloeg zich met zijn vlakke hand tegen zijn voorhoofd.
‘Natuurlijk. Igor sprak zijn boodschap in. Er was nog geen direct contact. Dat ontstond pas in de woning van Duitse Inge.’
De Cock knikte hem bemoedigend toe.
‘Braaf. Eens zul je het wel leren.’
Vledder liep een tijdje in zichzelf mokkend door. Op de hoek van de Enge Kerksteeg en de Warmoesstraat bleef hij plotseling staan. Hij keek naar De Cock op.
‘Zou dat gesprek nog op het antwoordapparaat staan?’
‘Mogelijk.’
‘Misschien heeft Igor iets gezegd waar we wat aan hebben.’
De Cock knikte en liep door.
‘Laten we eerst even op de Kit horen of er nog iets bijzonders is.’
Ze slenterden door de Warmoesstraat en stapten het politiebureau binnen. Toen ze langs de balie liepen, brulde Meindert Post: ‘Waar zijn jullie eeuwig.’
Zijn stem echode door de hal.
De Cock gebaarde verontschuldigend.
‘Als rechercheur moet je eropuit. Als oude Urker moet je dat weten. De vis wordt op zee gevangen.’
Meindert Post reageerde niet. Hij stak een machtige arm omhoog.
‘Boven zit een vrouw op je te wachten. Ze wilde niet weg. Ze moest per se met je spreken. Het was nogal belangrijk, zei ze.’
‘Wat?’
De Urker wachtcommandant maakte een grimas. ‘Ze is bang om vermoord te worden.’
De Cock en Vledder hesen zich langs de stenen trap omhoog. Op de tweede etage, op een bank, zat een betrekkelijk jonge vrouw. Toen ze de grijze speurder in het oog kreeg, stond ze op en stapte op hem toe.
‘Mevrouw Isolde van Blijendijk heeft mij aan u voorgesteld. Herinnert u zich nog? Ik ben Irmgard van der Molen.’
De Cock boog hoffelijk. ‘Charmante moeder van drie kinderen.’
Irmgard glimlachte. ‘Een nooit opdrogende bron van zorg.’
De Cock leidde haar de recherchekamer binnen en liet haar plaats nemen op de stoel naast zijn bureau. Onderwijl nam hij haar nauwkeurig op. Ze droeg een blauw geruit mantelpakje van een grove tweed en een paar bijpassende sportieve schoenen. Haar blonde haren golfden losjes langs haar gezicht, waarop vrijwel geen make-up was te bespeuren. Ze sloeg haar benen over elkaar en knoopte haar jasje los. Voor een moeder van drie kinderen, vond De Cock, had ze nog een goed figuur. Ze keek de rechercheur aan. Haar ogen waren groen en stonden zorgelijk.
‘Er gebeuren vreemde dingen op Blijemeer.’
De Cock grinnikte.
‘Hoe kunt u het zeggen,’ reageerde hij spottend.
Irmgard van der Molen negeerde de opmerking.
‘De vergiftigde ganzen… de dood van de oude tuinman… de moord op mijn broer Izaak. Het heeft mij bang gemaakt. Vanmorgen, kort na het ontbijt, is mijn man voor zaken vertrokken en blijft enige dagen weg. Ik wil tante Isolde niet in de steek laten, maar ik ben bang om de komende nachten op Blijemeer door te brengen.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Wat doet uw man?’
‘In de textiel.’
‘De zaken floreren?’
Irmgard van der Molen vernauwde haar ogen. ‘Waarom vraagt u dat?’
De Cock trok zijn schouders op. ‘Het is algemeen bekend dat de textielbranche er in Nederland niet zo zonnig voorstaat. Er zijn landen die —’
Irmgard trok haar gezicht strak. Ze liet hem niet uitpraten.
‘Het gaat ons goed,’ onderbrak ze scherp.
De Cock plukte aan zijn kin. ‘Niet verlegen om een erfenis?’
Читать дальше