'Verschrikkelijk.'
De Cock slikte. 'Marianne was verbijsterd, geschokt. Ze wilde onmiddellijk weg, weg van die onheilsplek. Ze rende terug naar het zomerhuis, pakte de slapende Bonny op en verdween.' Hij keek omhoog naar zijn vrouw. 'Begrijp je nu waarom ze nooit wilde, dat Bonny die kleertjes droeg?'
Er viel een lange stilte. Mevrouw De Cock gleed van de leuning en ging in de fauteuil tegenover hem zitten. 'Heb je vannacht Marianne beloofd dat je Bonny naar Ermelo zou brengen?'
De grijze speurder schudde langzaam het hoofd. 'Ik heb haar beloofd erop toe te zien dat het kind goed werd verzorgd.. dat hij gelukkig zou worden.'
'Heb je hem daarom naar Ermelo gebracht?' Hij stond van zijn fauteuil op en liep met trage passen naar de schoorsteen. 'Ik heb er heel diep over nagedacht. Ik had er niet veel tijd voor… enkele uren om over de toekomst van een kind te beslissen.' Hij stak zijn kin omhoog en beet op zijn onderlip. 'Ik geloof niet dat rijke kinderen perse gelukkiger zijn dan kinderen van arme ouders. De welstand van de familie Van Molenwijck was voor mij geen overweging… wel hun overtuiging dat Bonny hun kleinkind was. Ik meende ook te handelen in de geest van Marianne, die in pleeggezinnen en tehuizen nooit gelukkig was geweest. En dat was het alternatief. Een derde mogelijkheid was er niet.'
Hij zweeg, keek naar zijn vrouw in de fauteuil. 'Wat denk je?' vroeg hij met een zweem van twijfel. 'Heb ik verkeerd gedaan?'
Ze stond op en liep op hem toe. In haar ogen lag een vertederde blik. 'Het is wel goed,' zei ze zacht.
De Cock streek met zijn hand langs zijn nek en zuchtte opgelucht. Ineens betrok zijn gezicht. Hij keek naar haar op. Peilend, onderzoekend gleed zijn blik langs de gelaatstrekken die hem zo vertrouwd waren. 'Hoe… eh, hoe wist je het?' vroeg hij aarzelend. 'Alle betrokkenen zijn dood. Niemand kon het je zeggen.'
'Wat?'
'Dat het Mariannes kind was en niet het kind… het kleinkind van de familie Van Molenwijck? Vledder en Van Dijk hebben niet gereageerd. Ze vonden het volkomen normaal dat ik het kind naar Ermelo heb gebracht.'
Ze knikte gelaten. 'Zij waren ervan overtuigd dat de kinderen na het ongeval waren verwisseld.'
'Jij niet?'
Ze schudde haar hoofd. Om haar lippen zweefde een lieve glimlach. 'Bobo,' zei ze zoet, 'herinner je je… Bobo, het woord, dat zuster Angelica je gaf?'
De Cock kneep zijn ogen dicht. De associatie flitste door hem heen. 'Bobo,' zei hij verschrikt, 'de vale hond van boer Hemminga.'
Ze knikte hem toe. 'Begrijp je… het moest wel Mariannes kind zijn. Het kleinkind van de familie Van Molenwijck had nooit met Bobo in een hondenmand geslapen.'
De Cock liep van de schoorsteen weg en zakte in een fauteuil. 'Bobo,' herhaalde hij zacht, peinzend, 'momenten van intimiteit en geborgenheid… weken voor het ongeval gebeurde… verankerd in het geheugen van een kind… het kind van Marianne.'