Dit stuk is geschreven tegen Kléon, den volksleider der Atheners. Hij wordt voorgesteld als een pasgekochte Paphlagonische slaaf, in het huis van den heer Volk (Démos), door wien hij boven de anderen wordt voorgetrokken. Zijn twee medeslaven smeden nu tegen hem samen, en halen, volgens de woorden van een orakel, den worstverkooper Agorákritos over, tegen hem op te treden, en voortaan over het Atheensche volk te heerschen. In den vorm van een koor verschijnen nu ook de Atheensche ridders (vertegenwoordigers van den ridderstand), en smaden Kléon, die zich tracht te verdedigen door ze bij den raad (der vijfhonderd) aan te klagen van eene samenzwering tegen den staat. Er heeft een scheldpartij en een gevecht tusschen den leêrlooier en den worsthandelaar plaats, en de dichter maakt van de gelegenheid gebruik om zijn hart tegenover het publiek uit te storten, om de voorvaderen te prijzen, en door een lofgedicht op de paarden tevens den ridderstand in de hoogte te steken. De strijd der twee tegenstanders in den raad eindigt met een overwinning van den beulingventer, die het van Kléon telkens in onbeschaamdheid wint. Terwijl het koor zich hierover verheugt, wil de razende Kléon thans zijn heer Volk (Démos) zelf laten beslissen. De knorrige oude heer verschijnt, en bepaalt dat de wedstrijd op de Pnyx (den Heuvel) zal plaats vinden, waartoe het ridderkoor een opwekkend lied zingt. – Nadat de heer Volk (Démos) op de steenen zitplaatsen der Pnyx plaats heeft genomen, vangt de tweede, de ernstige strijd aan. Beide volksvrienden krijgen nu beurtelings het woord, en bespreken den oorlog en de staatkundige gebeurtenissen van den dag. De een tracht den ander in flikflooierij van meester Volk en bespottelijke dreigementen te overvleugelen. Kléon wil zich door orakelspreuken redden. De worstenman heeft ze ook. Zij zullen gehaald worden, Démos zal ze aanhooren en dan beslissen; na welk tooneel het koor den naderenden val van Kléon voorspelt. – In de volgende tooneelen wint het de worsthandelaar in uitlegging der spreuken. Kléon geeft zich nog niet gewonnen, hij stelt voor heer Volk om de beurt ten eten te geven. Wie dat het best doet, zal overwinnaar zijn. Een koorlied, dat dit tooneel besluit, schildert op dichterlijke wijze het ware karakter van den veranderlijken heer Démos.
Thans verschijnen beiden met manden vol eten. Kléon schijnt het door fijnere spijzen te winnen, maar de beulingventer weet zich door list en overmoed den zege te verschaffen. Eindelijk geeft Kléon zich gewonnen, het orakel had hem reeds lang geleden zijn val voorspeld, en treurig en moedeloos zinkt hij in elkaar. Agorákritos, de worsthandelaar, gaat met heer Volk weg, ten einde hem door zijn kunst te verjongen. Na een tusschenzang van het koor, komen beiden geheel veranderd terug, Agorákritos als een edel vaderlander, Démos een flinke Marathonstrijder, in plaats van een zwakke grijsaard, zooals vroeger. De eerste wordt in zijn nieuw ambt bevestigd, Kléon veroordeeld om aan de poorten der stad te gaan schreeuwen tegen badmeesters en lichte vrouwen.
De Ridders is opgevoerd te Athene, in Februari 424 v. C. De dichter ontving voor dit stuk den eersten prijs, en overwon zijne twee mededingers, waaronder den talentvollen blijspelschrijver Kratinos.
Slaven van Volk (Démos).
Eerste Anonymus (Nikias)
Tweede Anonymus (Demosthenes)
Een Paphlagoniër (Kléon).
Agorákritos, worsthandelaar.
Koor van Ridders.
Volk (Démos), een oude heer.
Stille Personen: Slaven (aan het einde van het stuk).
De eerste acteur (Aristofanes zelf) speelt voor den worsthandelaar.
De tweede acteur speelt voor Nikias, later voor den
Paphlagoniër.
De derde acteur speelt voor Demosthenes, later voor Volk.
Het stuk speelt te Athene, vóór het huis van Volk.
Men ziet het huis van den ouden Volk, daarvóór een slaaf (Nikias), die pijnlijk heen en weer loopt.
Eerste Slaaf (Nikias), daarna Tweede Slaaf (Demosthenes).
Eerste Slaaf.
1Tarátaratá, o wat een rampen, tátaratá!
Die nieuwgekochte beroerde Paphlagoniër
„Verderven hem de goden met z’n wanbeheer!”
5Want sedert hij hier in het huis gedrongen is
Wordt ieder slaaf door hem geranseld, eeuwigdoor.
(De tweede slaaf komt te voorschijn)
Tweede Slaaf.
Die allerberoerdste Paphlagoniër, weg met hem
En met z’n streken.
Eerste Slaaf.
En met z’n streken. Hoe maak jij het, ellendige?
Tweede Slaaf.
Eerste Slaaf.
Slecht, evenals jij. Kom dan maar hier, dan zullen wij
„Een duetje samen fluiten, Olympos nagebootst.”
Samen(fluitende).
10Tu-tu, tu-tu, tu-tu, tu-tu, tutu, tutu!
Tweede Slaaf.
Vergeefs het klagen! Doen we niet beter en zoeken eerst
Een uitkomst voor ons beiden, zonder weegeklaag?
Eerste Slaaf.
Tweede Slaaf.
Wat moet er gebeuren? Jij moet ’t zeggen.
Eerste Slaaf.
Wat moet er gebeuren? Jij moet ’t zeggen. Neen, zeg jij ’t!
Ik wil niet vechten.
Tweede Slaaf.
Ik wil niet vechten. Bij Apol, ik evenmin.
Eerste Slaaf.
15„Kunt gij niet raden wat mijn plicht te zeggen is?”
Tweede Slaaf.
Vat moed en spreek, als jij het zegt, zeg ik het ook.
Eerste Slaaf.
Ik ben geen sladood! Vertel mij hoe ik het zeggen kan
Een beetje gemaniereerd, zooals Euripides.
Tweede Slaaf.
Neen, neen, neen, neen, verkoop in ’s hemels naam geen kool,
20Maar zoek een middel om te ontvluchten aan dien heer.
Eerste Slaaf.
Zeg dan: we-loopen, achter elkaar, precies als ik.
Tweede Slaaf.
We-loo-pen, daar, ik zeg het al.
Eerste Slaaf.
We-loo-pen, daar, ik zeg het al. Zeg dan daarna
Het woordje: weg, daarachter!
Tweede Slaaf.
Het woordje: weg, daarachter! Weg!
Eerste Slaaf.
Het woordje: weg, daarachter! Weg! Zóó is het goed!
Doe of je ’t woordje langzaam aftrekt, en zeg eerst:
25We-loopen-, daarna zeg je: weg, en dan heel gauw…
Tweede Slaaf.
We-loopen, weg, we-loopen weg, we-loopen weg!
Eerste Slaaf.
Tweede Slaaf.
Mooi zoo, niet waar! Jawel, bij Zeus! maar voor m’n huid
Voorspelt het mij een leelijke toekomst.
Eerste Slaaf.
Voorspelt het mij een leelijke toekomst. Wel, waarom?
Tweede Slaaf.
Omdat bij dien aftrek licht m’n huid verloren gaat.
Eerste Slaaf.
30Het beste voor ons beiden dunkt mij nu te zijn
„Ons neer te werpen voor een heilig godenbeeld.”
Читать дальше