Victor Hugo - De Ellendigen (Deel 1 van 5)

Здесь есть возможность читать онлайн «Victor Hugo - De Ellendigen (Deel 1 van 5)» — ознакомительный отрывок электронной книги совершенно бесплатно, а после прочтения отрывка купить полную версию. В некоторых случаях можно слушать аудио, скачать через торрент в формате fb2 и присутствует краткое содержание. Жанр: literature_19, foreign_antique, foreign_prose, на нидерландском языке. Описание произведения, (предисловие) а так же отзывы посетителей доступны на портале библиотеки ЛибКат.

De Ellendigen (Deel 1 van 5): краткое содержание, описание и аннотация

Предлагаем к чтению аннотацию, описание, краткое содержание или предисловие (зависит от того, что написал сам автор книги «De Ellendigen (Deel 1 van 5)»). Если вы не нашли необходимую информацию о книге — напишите в комментариях, мы постараемся отыскать её.

De Ellendigen (Deel 1 van 5) — читать онлайн ознакомительный отрывок

Ниже представлен текст книги, разбитый по страницам. Система сохранения места последней прочитанной страницы, позволяет с удобством читать онлайн бесплатно книгу «De Ellendigen (Deel 1 van 5)», без необходимости каждый раз заново искать на чём Вы остановились. Поставьте закладку, и сможете в любой момент перейти на страницу, на которой закончили чтение.

Тёмная тема
Сбросить

Интервал:

Закладка:

Сделать

„Dit uur is de ure Gods. Gelooft ge niet, dat het te betreuren zou zijn, zoo wij elkander tevergeefs ontmoet hadden?”

De grijsaard opende de oogen. Een ernst, in schaduwen gehuld, vertoonde zich op zijn gelaat.

„Mijnheer de bisschop,” sprak hij met een langzaamheid, die misschien meer nog uit de waardigheid der ziel dan uit zwakte voortkwam, „ik heb mijn leven in overdenkingen, studie en aanschouwing doorgebracht. Ik was zestig jaar oud, toen mijn land mij riep en mij gebood, mij met zijn zaken te bemoeien. Ik gehoorzaamde. Er bestonden misbruiken, ik heb ze bestreden; er waren dwingelandijen, ik heb ze tegengegaan; er waren rechten en beginselen, ik heb ze verkondigd en beleden. De vaderlandsche bodem werd overheerd, ik heb hem verdedigd; Frankrijk was bedreigd, ik bood mijn borst aan. Ik was niet rijk; nu ben ik arm. Ik ben een der meesters van den staat geweest; de kelders der Bank waren zoo vol geld, dat men gedwongen was de muren te schragen, wijl zij gevaar liepen door de zwaarte van het goud en zilver te scheuren, en ik nam mijn middagmaal in de straat l’Arbre-Sec voor twee-en-twintig sous. Ik kwam de verdrukten te hulp en verlichtte de lijdenden. ’t Is waar, ik heb het kleed van ’t altaar gescheurd, maar ’t was om de wonden des vaderlands te verbinden. Ik heb altijd den vooruitgang der menschheid naar het licht bevorderd en soms meedoogenlooze stappen tegengehouden. Bij gelegenheid heb ik u, mijn eigen tegenstanders, beschermd. Te Peteghem in Vlaanderen, op dezelfde plaats waar de Merovingische koningen hun zomerpaleis hadden, redde ik in 1793 een klooster van Urbanisten, de abdij van St. Clara en Beaulieu. Ik heb mijn plicht naar vermogen vervuld, en zooveel goeds gedaan als ik kon. Daarop werd ik verjaagd, vervolgd, verguisd, bespot, gehoond, vervloekt en gebannen. Sinds vele jaren gevoel ik, dat vele lieden het recht meenen te hebben mij, in weerwil mijner grijze haren, te verachten; aan de arme onwetende menigte stelt men mij voor als een verworpeling, en ik, die niemand haat, onderwerp mij aan de eenzaamheid, waarin de haat mij plaatst. Thans ben ik zes-en-tachtig jaar, en op ’t punt van te sterven. Wat komt ge mij vragen?”

„Uw zegen,” zei de bisschop.

En hij knielde.

Toen de bisschop het hoofd weder ophief, had het gezicht van den grijsaard een waarlijk verheven uitdrukking. Hij was gestorven.

Diep in gedachten verzonken, keerde de bisschop naar huis. Den geheelen nacht bracht hij in den gebede door. Den volgenden dag, toen eenige nieuwsgierigen beproefden hem over het oud-lid der conventie G. te spreken, wees hij slechts naar den hemel.

Van dat oogenblik af verdubbelde zich nog zijn liefde en weldadigheid voor de geringen en lijdenden.

Telkens wanneer op den „ouden booswicht G.” eenige toespeling gemaakt werd, verzonk hij in gedachten. Wie kan zeggen of de verschijning van dien geest voor den zijnen, en de weerschijn van dit grootsch geweten op het zijne, hem niet nader tot de volmaaktheid had gebracht.

Dit „herderlijk bezoek” werd natuurlijk het onderwerp der gesprekken in de kleine gezelschapskringen der plaats:

„Was het sterfbed van zulk een man de plaats voor een bisschop? Een bekeering was toch blijkbaar niet te verwachten. Al deze revolutionnairen zijn verstokte zondaars. Waarom er dus heengegaan? Wat heeft hij er gezien? Hij moet wel zeer nieuwsgierig zijn geweest, om een ziel door den duivel te zien weghalen.”

Op zekeren dag zeide een weduwe, van die onbeschaamde soort, welke zich geestig waant, tot hem:

„Men vraagt, Monseigneur, wanneer gij de roode muts zult opzetten.” – „O,” antwoordde de bisschop, „dit is een ergerlijke kleur. Gelukkig dat zij, die ze aan een muts verachten, ze aan een hoed vereeren.”

Elfde hoofdstuk.

Een voorbehoud

Men zou zich grootelijks vergissen, indien men nu wilde besluiten, dat Monseigneur Bienvenu een „wijsgeerig bisschop,” een „patriottisch pastoor was.” Zijn ontmoeting met het Conventielid G., welke ontmoeting men schier met het samentreffen van twee planeten kan vergelijken, had een soort van verwondering bij hem achtergelaten, die hem nog zachtmoediger maakte. Dit was alles.

Ofschoon Monseigneur Bienvenu niets minder dan een politiek persoon geweest zij, is ’t hier misschien toch de plaats, om met een enkel woord te vermelden, welke zijn houding was in de toenmalige gebeurtenissen, in de veronderstelling althans dat Monseigneur Bienvenu er ooit aan gedacht hebbe, eene houding aan te nemen.

Gaan wij dus enkele jaren terug:

Eenigen tijd na de verheffing van den heer Myriel tot bisschop, had de keizer hem, gelijktijdig met verscheiden andere bisschoppen, tot baron van het keizerrijk gemaakt. De gevangenneming van den Paus geschiedde, gelijk bekend is, in den nacht tusschen den 5 en 6 Juli 1809; bij deze gelegenheid werd Myriel door Napoleon geroepen tot de synode der bisschoppen van Frankrijk en Italië, die te Parijs moest samenkomen. Die synode werd gehouden in Notre-Dame en vergaderde het eerst den 15 Juni 1811, onder het voorzitterschap van den kardinaal Fesch. De heer Myriel behoorde tot het getal der vijf-en-negentig bisschoppen die er verschenen, doch hij woonde slechts één zitting, en drie of vier afzonderlijke conferentiën bij. Het schijnt, dat hij als bisschop uit een bergstreek en nauw aan de natuur verwant, bovendien in landelijken eenvoud en armoede levende, onder deze zeer aanzienlijke personen denkbeelden bracht, welke met de temperatuur dier vergadering volstrekt niet overeenkwamen. Hij keerde spoedig naar Digne terug. Men vroeg hem naar de reden zijner spoedige terugkomst, en hij antwoordde: – „Ik hinderde hen. De buitenlucht kwam met mij binnen. Ik had op hen de uitwerking als van een open deur.”

Een andermaal zeide hij: – „Wat zal ik u zeggen? Deze heeren zijn prinsen. Ik ben slechts een arme boeren-bisschop.”

De zaak was eenvoudig deze: hij had mishaagd.

Onder andere zonderlingheden zouden hem op zekeren avond, dat hij zich bij een zijner voornaamste ambtsbroeders bevond, deze woorden zijn ontsnapt: – Deze fraaie pendules, deze heerlijke tapijten, deze keurige livreien, dat alles moet zeer lastig zijn! Ik zou al die overdaad niet willen, die mij gestadig in de ooren zou roepen: er zijn menschen die honger lijden! daar zijn er die verkleumen! er zijn armen! er zijn armen!

’t Is in ’t voorbijgaan gezegd, niet verstandig de weelde te haten. In dezen haat zou de haat tegen de schoone kunsten opgesloten liggen. Evenwel is de weelde bij geestelijken, uitgezonderd bij openbare plechtigheden en ceremoniën, een verkeerdheid. Zij schijnt gewoonten aan te duiden, die weinig met een wezenlijke weldadigheid overeenkomen. Een weelderig priester is een tegenstrijdigheid. De priester moet zich bij de armen houden. Of kan men nacht en dag onafgebroken met alle nooden, alle rampen, alle ontberingen in aanraking komen, zonder zelf iets van die heilige behoeftigheid te bezitten, als het stof van den arbeid? Kan men zich iemand voorstellen, die, als hij bij een vuur staat, geen warmte gevoelt? Kan men zich een arbeider voorstellen, die steeds aan een vuurhaard werkzaam, geen enkel geschroeid haar, geen zwarten vinger, geen droppel zweet, geen aschstofje op het gezicht zou hebben! Het groote bewijs van de weldadigheid eens priesters, vooral van een bisschop, is de armoede.

Zoo dacht ongetwijfeld de bisschop van Digne.

Men moet echter niet meenen, dat hij, ’t geen wij „de denkbeelden der eeuw” zouden noemen, in sommige teedere punten deelde. Hij mengde zich zelden in de godgeleerde twisten van dien tijd en zweeg over de kwestiën, waar staat en kerk in betrokken waren; doch zoo men sterk bij hem had aangedrongen, zou men hem waarschijnlijk meer ultramontaansch dan gallikaansch hebben bevonden. Dewijl wij een portret maken, en niets verbloemen willen, zijn wij verplicht hierbij te voegen, dat hij koud was voor den zinkenden Napoleon. Sinds 1813 stemde hij met alle vijandelijke manifestatiën in, en juichte ze toe. Hij weigerde Napoleon te zien, toen deze van het eiland Elba terugkeerde, en beval in zijn bisdom evenmin de openbare gebeden voor den keizer aan gedurende de honderd dagen.

Читать дальше
Тёмная тема
Сбросить

Интервал:

Закладка:

Сделать

Похожие книги на «De Ellendigen (Deel 1 van 5)»

Представляем Вашему вниманию похожие книги на «De Ellendigen (Deel 1 van 5)» списком для выбора. Мы отобрали схожую по названию и смыслу литературу в надежде предоставить читателям больше вариантов отыскать новые, интересные, ещё непрочитанные произведения.


Отзывы о книге «De Ellendigen (Deel 1 van 5)»

Обсуждение, отзывы о книге «De Ellendigen (Deel 1 van 5)» и просто собственные мнения читателей. Оставьте ваши комментарии, напишите, что Вы думаете о произведении, его смысле или главных героях. Укажите что конкретно понравилось, а что нет, и почему Вы так считаете.

x