1 ...7 8 9 11 12 13 ...16 “De mist zit ons al sinds de Zuidelijke Eilanden achterna,” zei Erec, terwijl hij haar zag turen. “Laten we hopen dat het geen voorbode is,” voegde Strom toe.
Alistair wreef voorzichtig over haar buik, gerustgesteld dat ze in orde was, dat haar baby in orde was. Haar droom voelde te echt aan. Ze deed het snel en discreet, ze wilde niet dat Erec het wist. Ze had het hem nog niet verteld.
Een deel van haar wilde het wel – maar een ander deel wilde op het perfecte moment wachten, wanneer het goed voelde. Ze pakte Erec’s hand, opgelucht hem in leven te zien.
“Ik ben blij dat je in orde bent,” zei ze.
Hij lachte terug, terwijl hij haar dicht tegen zich aan trok en aan kuste.
“En waarom zou ik niet?” vroeg hij. “Jouw dromen zijn alleen maar fantasieën van de nacht. Voor iedere nachtmerrie is er ook een man die veilig is. Ik ben veilig hier, met jou en mijn loyale broer en mijn mannen, zo veilig als ik maar kan zijn.”
“In ieder geval totdat we het Keizerrijk bereiken,” voegde Strom met een glimlach toe. “Dan zijn we zo veilig als maar kan zijn met een kleine vloot tegen tienduizend schepen.”
Strom glimlachte terwijl hij sprak, alsof hij genoot van het gevecht wat ging komen.
Erec haalde ernstig zijn schouders op. “Met de Goden achter onze zaak,” zei hij, “kunnen we niet verliezen. Wat de kansen ook zijn.”
Alistair trok zich terug en fronste, ze probeerde er wijs uit te worden.
“Ik zag dat jij en jouw schip naar de bodem van de zee gezogen werden. Ik zag jou erop,” zei ze.
Ze wilde het deel van hun kind vertellen, maar hield zich in.
“Dromen zijn niet altijd wat het lijkt,” zei hij. Maar in zijn ogen zag zij een flits van bezorgdheid. Hij wist dat zij dingen kon zien en hij respecteerde haar visioenen.
Alistair nam een hap adem, keek neer op het water en wist dat hij gelijk had. Zij waren allemaal hier, uiteindelijk levend. Maar toch leek het zo echt. Terwijl ze daar stond voelde Alistair weer de verleiding om haar hand naar haar buik te brengen, om haar maag te voelen, om zichzelf en het kind, waarvan ze wist dat het binnen in haar groeide, gerust te stellen. Maar met Erec en Strom aan haar zijde, wilde ze het niet verraden.
Een lage, zachte hoorn sneed door de lucht, met tussenpozen van een paar minuten, de andere schepen in zijn vloot waarschuwend van hun aanwezigheid in de mist.
“De hoorn kan ons verraden,” zei Strom tegen Erec.
“Aan wie?” vroeg Erec.
“We weten niet wat er achter de mist op de loer ligt,” zei Strom.
Erec schudde zijn hoofd.
“Misschien,” antwoordde hij. “Maar het grootste gevaar is nu niet de vijand, maar wij zelf. Wij botsen op onze eigen schepen en we kunnen onze hele vloot neerhalen. We moeten de horens laten klinken totdat de mist optrekt. Onze hele vloot kan op deze manier praten – en net zo belangrijk, niet te ver van elkaar afdrijven.”
In de mist echode een hoorn van een ander schip in de vloot van Erec, zijn ligging bevestigend.
Alistair keek uit in de mist en dacht na. Ze wist dat ze nog zo ver moesten gaan, dat ze aan de andere kant van de wereld van het Keizerrijk waren en ze vroeg zich af hoe ze ooit Gwendolyn en haar broer op tijd konden bereiken. Ze vroeg zich af hoe lang de valken erover gedaan hadden met de boodschap en of ze nog steeds in leven waren. Ze vroeg zich af wat er van haar geliefde Ring was geworden.
Wat een verschrikkelijke manier voor ze om te sterven, dacht ze, op een onbekende kust, ver van hun thuisland.
“Het Keizerrijk is aan de overkant van de wereld, mijn heer,” zei Alistair tegen Erec. “Het zal een lange reis worden. Waarom blijf je hier op het dek? Waarom ga je niet naar beneden, naar het ruim om wat te slapen? Je hebt in geen dagen geslapen,” zei ze, terwijl ze de donkere kringen onder zijn ogen zag.
Hij schudde zijn hoofd.
“Een aanvoerder slaapt nooit,” zei hij. “En trouwens, we zijn bijna op onze bestemming.”
“Onze bestemming?” vroeg ze verbaasd.
Erec knikte en keek uit in de mist.
Zij volgde zijn starende blik, maar zag niets.
“Boulder Eiland,” zei hij. “Onze eerste stop.”
“Maar waarom?” vroeg ze. “Waarom stoppen we voordat we het Keizerrijk bereiken?”
“We hebben een grotere vloot nodig,” stemde Strom in en antwoordde voor hem. “We kunnen het Keizerrijk niet het hoofd bieden met een paar dozijn schepen.”
“En je zal deze vloot op Boulder Eiland vinden?” vroeg Alistair.
Erec knikte. “Mogelijk,” zei Erec. “Bouldermannen hebben schepen, en mannen. Meer dan wij hebben. Zij verafschuwen het Keizerrijk. En ze hebben mijn vader in het verleden gediend.
“Maar waarom zouden ze jou nu helpen?” vroeg ze verward. “Wie zijn deze mannen?”
“Huurlingen,” viel Strom in. “Ruwe mannen gevormd door een ruw eiland op de ruwe zee. Zij vechten voor de hoogste bieder.”
“Piraten,” zei Alistair afkeurend.
“Niet helemaal,” antwoordde Strom. “Piraten gaan voor de buit. Bouldermannen leven voor het moorden.”
Alistair keek Erec onderzoekend aan en zag aan zijn gezicht dat dit de waarheid was.
“Is het nobel om voor een echte en goede zaak te vechten met piraten?” vroeg ze. “Huurlingen?”
“Het is nobel om een oorlog te winnen,” antwoordde Erec, “en om voor een goede zaak als die van ons te vechten. De middelen zijn niet altijd zo nobel als dat we zouden willen.”
“Het is niet nobel om te sterven,” voegde Strom toe. “En het oordeel van nobelheid wordt beslist door de overwinnaars, niet de verliezers.”
Alistair fronste en Erec keerde zich naar haar toe.
“Niet iedereen is zo nobel als u, vrouwe,” zei hij. “Of zoals ik. Zo zit de wereld niet in elkaar. Zo worden oorlogen niet gewonnen.”
“En kan je zulke mannen vertrouwen?” vroeg ze tenslotte aan hem.
“Onze vader vertrouwde ze,” zei hij uiteindelijk. “En zijn vader voor hem. Zij hebben nog nooit gefaald.”
“En betekent dit dat ze nu ook niet zullen falen?” vroeg ze.
Erec bestudeerde de horizon, en terwijl hij dit deed klaarde de mist ineens op en de zon brak door. Het uitzicht veranderde drastisch, ze verkregen plotseling zicht, en in de verte – Alistair’s hart maakte een sprongetje – zagen ze land. Daar, aan de horizon, zagen ze een eiland oprijzen, gemaakt van enorme kliffen, recht omhoog de lucht in stijgend. Het leek alsof er geen plek was om aan te meren, geen strand, geen ingang. Totdat Alistair hoger keek en een boog zag, een deur die in de berg zelf was uitgesneden, de oceaan spatte er tegenaan. Het was een grote en indrukwekkende ingang, bewaakt door een ijzeren valpoort, een muur van stevige rosten met een deur in het midden uitgesneden. Ze had nog nooit zoiets gezien.
Erec staarde naar de horizon en bestudeerde het, het zonlicht raakte de deur alsof hij de toegang naar een andere wereld verlichtte.
“Vertrouwen, vrouwe,” antwoordde hij eindelijk, “is geboren uit behoefte, niet uit verlangen. En het is een erg onzeker ding.”
Darius stond op het slagveld, hij hield een stalen zwaard vast en keek om zich heen, het landschap opnemend. Het had een surrealistische eigenschap. Zelfs toen hij het met zijn eigen ogen had gezien, kon hij niet geloven wat er zojuist gebeurt was. Zij hadden het Keizerrijk verslagen. Hij, alleen, met een paar honderd dorpelingen, zonder enig echte wapens – en met de hulp van een paar honderd van Gwendolyn’s mannen – tegen dit professionele leger bestaande uit honderden Keizerlijke soldaten. Zij droegen de mooiste harnassen en hanteerden de beste wapens, zij hadden zerta’s tot hun beschikking. En hij, Darius, amper bewapend, had de beslissende strijd geleid, de eerste overwinning in de geschiedenis tegen het Keizerrijk.
Читать дальше