“Mijn zoon,” zei ze en haar stem klonk kristalhelder, ondanks het water. “Ik ben bij je. Ik hou van je. Het is nog niet jouw tijd. Wees sterk. Je hebt de test doorstaan, maar er zullen er nog meer komen. Zie de wereld onder ogen en vergeet nooit wie je bent. Vergeet nooit: jouw kracht komt niet van je wapens, maar van binnenuit.”
Thorgrin opende zijn mond om te antwoorden, maar toen kreeg hij allemaal water binnen, hij slikte het in, hij verdronk.
Thor werd met een schok wakker, keek om zich heen en vroeg zich af waar hij was. Hij voelde een ruwe stof om zijn polsen en besefte dat hij aan een houten paal vastgebonden was, met zijn handen achter zijn rug. Hij keek het donkere ruim door, voelde de schommelende beweging en hij wist meteen dat hij op een schip was. Hij wist het op de manier zoals zijn lichaam bewoog, door de lichtstralen die naar binnen vielen, door de duffe lucht van mannen die onderdeks gevangen zaten.
Thorgrin keek om zich heen, plotseling alert en hij voelde zich zwak. Hij probeerde zich te herinneren wat er was gebeurd. Het laatste wat hij zich herinnerde was die vreselijke storm, de schipbreuk, hij en zijn mannen die van de boot tuimelden. Hij herinnerde zich Engel, hij herinnerde zich hoe hij zich aan haar vastklampte om haar te beschermen, en hij herinnerde zich het zwaard aan zijn riem, het Zwaard des Doods. Hoe had hij het overleefd?
Thor keek rond en vroeg zich af hoe hij op zee kon zeilen. Hij was in de war en keek wanhopig of hij zijn broeders en Engel zag. Hij voelde een opluchting toen hij vormen in de duisternis zag en kon ze allemaal zien. Ze waren ook met touwen aan de palen vastgebonden: Reece en Selese, Elden en Indra, Matus, O’Connor en, een paar meter van ze vandaan, Engel. Thor was blij om te zien dat ze allemaal in leven waren, ondanks dat ze er allemaal uitgeput uitzagen, neergeslagen door de storm en de piraten.
Thor hoorde een schor gelach, getwist, gejuich van ergens boven hem en toen iets wat als een explosie klonk terwijl mannen over elkaar tuimelden op het ingevallen dek. Toen herinnerde hij het zich: de piraten. Die moordenaars die hem probeerden te verdrinken.
Hij herkende dat geluid overal, het geluid van onbehouwen personen die zich op zee verveelden, op zoek naar wreedheid – hij had er al teveel van meegemaakt. Terwijl hij zijn droom van zich afschudde besefte hij dat hij nu hun gevangene was en hij worstelde met zijn touwen, proberend vrij te komen.
Maar het lukte hem niet. Zijn armen waren goed vastgebonden, net als zijn enkels. Hij ging nergens naar toe.
Thorgrin sloot zijn ogen en probeerde zijn kracht van diep binnen in hem op te roepen, de kracht die bergen kon verzetten als hij dat wilde.
Maar er gebeurde niets. Hij was te moe van de beproeving van de schipbreuk, hij was nog niet genoeg aangesterkt. Hij wist uit het verleden dat het tijd nodig had om bij te komen. Tijd, die hij niet had.
“Thorgrin!” klonk een opgeluchte stem door de duisternis heen. Het was een stem die hij goed kende en zag Reece een paar meter van hem vandaan, vastgebonden, hem blij aankijkend. “Je leeft!” voegde Reece toe.
“We wisten niet of je het zou halen!”
Thor draaide zich om en zag O'Connor aan zijn andere kant vastgebonden zitten, net zo blij.
“Ik heb elke minuut voor je gebeden,” klonk een lieve, zachte stem in de duisternis.
Thor keek en zag Engel met tranen van vreugde in haar ogen en hij voelde hoeveel ze om hem gaf.
“Je bent haar je leven schuldig,” zei Indra. “Toen ze jou lossneden, was zij diegene die achter je aan dook en je terugbracht. Zonder haar moed zou je hier nu niet zitten.”
Thor bekeek Engel met hernieuwd respect en een nieuw gevoel van dankbaarheid en toewijding.
“Kleine, ik zal een manier vinden om je terug te betalen,” zei hij tegen haar.
“Dat heb je al gedaan,” zei ze en hij zag hoe zeer ze het meende.
“Betaal haar maar door ons hieruit te krijgen,” zei Indra en zij worstelde geïrriteerd met haar bindingen. “Die bloedzuigende piraten zijn het laagste van het laagste. Ze hebben ons al drijvend op zee gevonden en bonden ons vast terwijl we nog bewusteloos van die storm waren. Als ze ons één op één geconfronteerd hadden, was het een heel ander verhaal.”
“Het zijn lafaards,” zei Matus. “Net als alle piraten.”
“Ze hebben ons ook onze wapens afgenomen,” voegde O'Connor toe.
Thor's hart sloeg over toen hij plotseling aan zijn wapens dacht, zijn uitrusting, het Zwaard des Doods.
“Maak je maar geen zorgen,” zei Reece toen ze zijn gezicht zag. “Onze wapenuitrusting is door de storm heen gekomen – ook die van jou. Het ligt ten minste niet op de bodem van de zee. Maar de piraten hebben ze. Kijk maar door de kieren.
Thor tuurde door de kieren en zag al hun wapens op het dek, naast elkaar gelegd onder de zon en de piraten drommen er omheen. Hij zag Elden's strijdbijl en O'Connors gouden boog, Reece's hellebaard en Matus's vlegel, Indra's speer en Selese's zak met zand – en zijn eigen Zwaard des Doods. Hij zag de piraten met hun handen op hun heupen, die neerkeken en ze met vrolijkheid onderzochten.
“Ik heb nog nooit zo een zwaard als die gezien,” zei één van hen tegen de ander.
Thor liep van woede rood aan toen hij de piraat zag hoe hij zijn zwaard met zijn voet porde.
“Ziet eruit alsof het van een Koning was,” zei een ander die naar voren stapte.
“Ik vond hem het eerste, het is van mij,” zei de eerste.
“Je zal me ervoor moeten doden,” zei de ander.
Thor zag hoe de mannen elkaar grepen, hoorde een luide bons toen ze beiden worstelend op het dek vielen, de andere piraten joelden terwijl ze om hen gingen staan. Ze rolden heen en weer, stompend en stotend, de anderen hitsten ze op. Tenslotte zag Thor bloed door de kieren druppelen en hij zag hoe de ene piraat het hoofd van de andere meerdere keren sloeg.
De anderen juichten, ze genoten ervan.
De piraat die had gewonnen, een man zonder shirt en een stevig torso met een lang litteken langs zijn borst, stond op. Hij ademde hard en liep naar het Zwaard des Doods. Terwijl Thor keek, bukte hij, pakte het op en hield het zegevierend omhoog. De anderen juichten.
Thor werd razend bij het aanzicht. Dit uitschot hield zijn zwaard vast, een zwaard bedoelt voor een Koning. Een zwaard waar hij zijn leven voor had geriskeerd om het te verdienen. Een zwaard die aan hem was gegeven en aan geen ander.
Toen klonk er een plotseling geschreeuw en Thor zag hoe het gezicht van de piraat ineens huiverde van doodsangst. Hij riep het uit en gooide het zwaard neer, alsof hij een slang vasthield. Thor zag hoe het door de lucht vloog en met een gekletter en een plof op het dek terecht kwam.
“Het beet me!” riep de piraat tegen de anderen. “Het verdomde zwaard heeft me in mijn hand gebeten! Kijk!”
Hij hield zijn hand uit en liet een ontbrekende vinger zien. Thor keek naar het zwaard, het heft was zichtbaar door de kieren, en zag een kleine, scherpe tand uit één van de ingekerfde gezichten steken. Er liep bloed langs.
De andere piraten draaiden zich ernaartoe en staarden ernaar.
“Het is van de duivel!” riep iemand.
“Ik raak het niet aan!” riep een ander.
“Maakt niets uit,” zei iemand en keerde zijn rug ernaartoe. “Er zijn nog genoeg andere wapens om uit te kiezen.”
“Hoe zit het dan met mijn vinger?” riep de piraat met pijn.
De andere piraten lachten en negeerden hem. In plaats daarvan richtten ze hun aandacht op de andere wapens, vechtend wie welke zou krijgen.
Thor richtte zijn aandacht weer op zijn zwaard. Hij zag hoe dichtbij het lag, verleidelijke dicht aan de andere kant van de kieren. Hij probeerde weer uit alle macht vrij te breken, maar zijn touwen gaven niet mee. Ze waren goed vastgebonden.
“Als we nu maar onze wapens te pakken kunnen krijgen,” ziedde Indra. “Ik kan het niet uitstaan om hun vieze handen op mijn speer te zien.”
Читать дальше