“Een mooi beest,” zei hij. “Een welkome verandering voor onze gewone voorraad honden hier.”
Gwen keek hem aan en, denkend aan de woorden van Mardig, was ze verrast door zijn vriendelijkheid.
“Dan zijn dieren zoals Krohn toegestaan hier?” vroeg ze.
De Koning gooide zijn hoofd naar achteren en lachte.
“Natuurlijk,” antwoordde hij. “En waarom niet. Heeft iemand je iets anders verteld?”
Gwen stond in tweestrijd om hem over haar confrontatie te vertellen en besloot haar mond te houden; ze wilde niet als een klikspaan gezien worden en ze moest meer over deze mensen, deze familie weten. Voordat ze conclusies trok of zich midden in een familiedrama snelde. Ze dacht dat het het beste was om voorlopig stil te blijven.
“Je wilde me spreken, mijn Koning?” zei ze daarvoor in de plaats.
Zijn gezicht stond meteen serieus.
“Ja,” zei hij. “Ons gesprek werd gisteren onderbroken en we moeten nog veel meer bespreken.”
Hij draaide zich om en gebaarde met zijn hand, haar wenkende om hem te volgen. Ze wandelden samen, hun voetstappen echoden terwijl ze de enorme kamer in stilte overstaken. Gwen keek omhoog en zag het hoge, smalle plafond. Langs de muren hingen wapenschilden, trofeeën, wapens, harnassen…. Gwen bewonderde de inrichting van deze plek, hoeveel trots deze ridders in strijd hadden. Deze zaal herinnerde haar aan een plek die ze terug in de Ring had kunnen vinden.
Ze liepen de kamer door en aan de andere kant gingen ze door dubbele deuren. Het oeroude eik was een halve meter dik en glad van het gebruik. Ze kwamen op een massief balkon uit, aangrenzend aan de troonkamer. Het balkon was zeker vijftien meter breed en net zo diep met een marmeren balustrade die het omringde.
Ze volgde de Koning naar buiten, naar de rand, en steunde met haar handen op het gladde marmer en ze keek uit. Onder haar strekte zich het gespartel en de onberispelijke stad van de Bergrug uit. De rechthoekige, leistenen daken markeerden de skyline, alle oeroude huizen hadden verschillende vormen en waren dicht op elkaar gebouwd. Dit was duidelijk een lappendeken stad die gedurende honderden jaren was ontwikkeld, gezellig, knus en versleten van gebruik. Met zijn pieken en spitsen leek het op een sprookjesstad, helemaal met het blauwe water, glinsterend onder de zon, op de achtergrond – en daarachter waren de torenhoge pieken van de Bergrug, in een enorme cirkel er omheen oprijsend. Het was net een grote barrière tegen de wereld.
Zo ingedekt, zo beschermd tegen de buitenwereld, kon Gwen zich niet voorstellen dat er iets slechts met deze plek kon gebeuren.
De Koning zuchtte.
“Het is moeilijk te geloven dat deze plek stervende is,” zei hij – en ze besefte dat hij dezelfde gedachten had.
“Moeilijk te geloven,” voegde hij toe, “dat ik stervende ben.”
Gwen keerde zich naar hem toe en zag dat zijn lichtblauwe ogen vol pijn en verdriet stonden. Ze voelde zich bezorgd.
“Aan welke kwaal, mijn heer?” vroeg ze. “Ik weet zeker dat, wat het ook is, het iets is wat de helers kunnen genezen?”
Langzaam schudde hij zijn hoofd.
“Ik ben bij iedere heler geweest,” antwoordde hij. “De beste in ons koninkrijk, uiteraard. Ze hebben geen genezing. Het is een kanker die zich in mij uitzaait.”
Hij zuchtte en keek naar de horizon. Gwen werd overspoeld door medelijden. Ze vroeg zich af waarom goede mensen vaak met tragedie belaagd werden – terwijl de kwaden op de een of andere manier de kans kregen om te bloeien?
“Ik heb geen medelijden met mijzelf,” voegde de Koning toe. “Ik accepteer mijn lot. Wat me nu zorgen baart is niet mijzelf – maar mijn nalatenschap. Mijn kinderen. Mijn koninkrijk. Dat is alles wat nu belangrijk voor mij is. Ik kan mijn eigen toekomst niet plannen, maar ik kan ten minsten die van hun plannen.”
Hij draaide zich naar haar om.
“En dat is waarom ik je heb ontboden.”
Gwen’s hart brak voor hem en ze wist dat ze alles zou doen om hem te helpen.
Hoe graag ik ook wil helpen,” antwoordde ze. “Ik weet niet hoe ik je van dienst kan zijn. Je hebt een heel koninkrijk tot je beschikking. Wat heb ik nu te bieden wat anderen niet hebben?”
Hij zuchtte.
“We delen dezelfde doelen,” zei hij. “Jij wilt het Keizerrijk verslagen zien worden – ik ook. Jij wilt een toekomst voor je familie hebben, jouw mensen, een plek van veiligheid en bescherming, ver van de grip van het Keizerrijk, ik ook. Natuurlijk hebben we hier deze plek, nu, in de beschutting van de Bergrug. Maar dit is niet een echte vrede. Vrije mensen kunnen overal heen gaan – wij niet. We leven niet zo vrij omdat we ons aan het verstoppen zijn. Dat is een belangrijk verschil.”
Hij zuchtte.
“Natuurlijk leven we niet in een perfecte wereld en is dit het beste wat onze wereld te bieden heeft. Maar dat denk ik niet.”
Hij was een lange tijd stil en Gwen vroeg zich af waar hij heen wilde.
“We leven in angst, net als mijn vader heeft gedaan,” ging hij eindelijk door, “angst dat we ondekt worden, dat het Keizerrijk ons hier in de Bergrug zal vinden, dat ze hier zullen komen en oorlog brengen. En krijgers moeten nooit in angst leven. Je kasteel bewaken en bang zijn om er openlijk uit te lopen ligt dicht bij elkaar. Een groot krijger kan zijn poorten versterken en zijn kasteel verdedigen – maar een nog groter krijger kan ze wagenwijd open doen en onbevreesd iedereen die aanklopt onder ogen komen.”
Hij keerde zich naar haar om en ze zag een koninklijke vastberadenheid in zijn ogen. Ze voelde hoe hij kracht uitstraalde – en op dat moment begreep ze waarom hij Koning was.
Het is beter om dapper te sterven terwijl je de vijand onder ogen ziet, dan om veilig te wachten tot ze aan onze poorten staan.”
Gwen was verbijsterd.
“Je wilt,” zei ze, “het Keizerrijk aanvallen?”
Hij staarde terug en ze kon nog steeds zijn uitdrukking niet begrijpen, wat er door zijn hoofd heen ging.
“Ja,” antwoordde hij. “Maar het is een onbeminde positie. Het was voor mijn voorouders ook een onbeminde positie, daarom hebben ze het nooit gedaan. Je moet weten dat veiligheid en overdadigheid mensen week kan maken, het maakt ze afwijzend om op te geven wat ze hebben. Als ik een oorlog begin zal ik veel goede ridders achter me hebben staan – maar ook veel afwijzende inwoners. En misschien wel een revolutie.”
Gwen tuurde naar de pieken van de Bergrug die nevelig in de verre horizon stonden, met het oog van een Koningin en de professionele strateeg die ze was geworden.
“Het lijkt alsof het nagenoeg onmogelijk voor het Keizerrijk is om je aan te vallen,” antwoordde ze, “zelfs als ze je op de een of andere manier zouden vinden. Hoe kunnen ze ooit die muren beklimmen? Dat meer oversteken?”
Hij plaatste zijn handen op zijn heupen, keek uit en bestudeerde samen met haar de horizon.
“We hebben zeker het voordeel,” antwoordde hij. “We zullen er honderd van hun doden tegen één van ons. Maar het probleem is dat zij er miljoenen hebben – wij hebben er duizenden. Uiteindelijk zullen zij winnen.”
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.