“Dat,” zei hij.
“Ze hebben op het smalste punt van de rivier gewacht,” zei Erec. “Gewacht tot we in één rij moesten zeilen en te ver waren om terug te keren. Ze hebben ons precies waar ze ons willen hebben.”
Erec keek weer naar de vloot en terwijl hij daar stond, kreeg hij een ongelooflijk gevoel van concentratie, zoals hij vaak kreeg wanneer hij zijn mannen leidde en ze in crisissituatie zaten. Hij kreeg ineens een inval, zoals vaak in tijden als deze, en hij had een idee.
Erec draaide zich naar zijn broer.
“Beman dat schip naast ons,” beval hij. “Ga ermee naar de achterkant van onze vloot. Haal iedere man ervan af – zet ze op het schip ernaast. Hoor je me? Haal dat schip leeg. Zodra het schip leeg is, ben jij de laatste die het verlaat.”
Strom keek terug en was in de war.
“Wanneer het schip leeg is?” echode hij. “Ik begrijp het niet.”
“Ik ben van plan om het te slopen.”
“Te slopen?” vroeg Strom verbouwereerd.
Erec knikte
“Op het meest smalle gedeelte, waar de oevers elkaar bijna raken, draai je het schip zijdelings en verlaat het. Het zal een wig creëren – de dam die we nodig hebben. Niemand zal ons meer kunnen volgen. Ga nu!!” riep Erec.
Strom kwam onmiddellijk in actie. Hij volgde de bevelen van zijn broer op, of hij het nu met hem eens was of niet. Zodra hij op het andere schip landde, begon hij bevelen uit te delen en de mannen kwamen in actie. Ze sprongen één voor één van hun schip op die van Erec.
Erec werd bezorgd toen hij hun schepen van elkaar af zag drijven.
“Beman de touwen!” riep Erec naar zijn mannen. “Gebruik de haken – hou de schepen bij elkaar!”
Zijn mannen volgden zijn bevel op, renden naar de zijkant van het schip en grepen de werpankers. Ze gooiden ze door de lucht, haakten ze in het schip naast ze en trokken uit alle macht zodat de schepen niet verder uit elkaar zouden drijven. Het versnelde het proces en tientallen mannen sprongen van de ene reling naar de andere, onderwijl haastig hun wapens pakken terwijl ze het schip verlieten.
Strom hield toezicht, hij schreeuwde bevelen, hij zorgde ervoor dat iedere man het schip verliet en verzamelde ze allemaal totdat hij er zeker van was dat er niemand meer aan boord was.
Strom keek Erec in zijn ogen en Erec keek goedkeurend toe.
“Wat doen we met de voorraden op het schip?” riep Strom over het lawaai uit. “En de resterende wapens?”
Erec schudde zijn hoofd.
“Laat liggen,” riep hij terug. “Blijf alleen achter ons en vernietig het schip.”
Erec rende naar de boeg, leidde zijn vloot en zeilde ze naar de vernauwing.
“ENKELE RIJ!”
Al zijn schepen kwamen achter hem toen de rivier op zijn smalst werd. Erec zeilde met zijn vloot door en ondertussen keek hij achterom. Hij zag dat de Keizerlijke vloot snel dichterbij kwam, ze waren nog maar amper honderd meter van ze vandaan. Hij zag hoe honderden Keizerlijke troepen de bogen pakten en hun pijlen voorbereidden, ze zetten ze in brand. Hij wist dat ze bijna binnen bereik waren; er was geen tijd te verspillen.
“NU!” riep Erec naar Strom, net toen het schip van Strom, de laatste van de vloot, het smalste punt bereikte.
Strom, die nog wachtte, hief zijn zwaard en sneed de helft van de touwen die hem aan Erec’s schip verbond door. Tegelijkertijd sprong hij naar Erec’s schip over. Hij sneed ze door net toen het verlaten schip in de vernauwing terecht kwam en onmiddellijk dreef het het roerloos.
“DRAAI HET ZIJWAARTS!” beval Erec zijn mannen.
Zijn mannen grepen de touwen die nog aan één kant van het schip waren overgebleven en trokken zo hard als zij konden. Totdat het schip, kreunend van protest, langzaam zijwaarts tegen de stroming in draaide. Eindelijk pakte de stroming het op en plaatste zich stevig in de rotsen. Het zat tussen de twee oevers vast, het hout kreunde en het begon te kraken.
“HARDER TREKKEN!” riep Erec.
Ze trokken en trokken en Erec rende om zich bij ze te voegen. Ze kreunden allemaal terwijl ze uit alle macht trokken. Langzaam lukte het ze om het schip te draaien en hielden ze het stevig vast terwijl het zich steeds dieper in de rotsen vastzette.
Toen het schip stopte met bewegen, stevig vast, was Erec eindelijk tevreden.
“SNIJ DE TOUWEN DOOR!” riep hij, wetende dat het nu of nooit was. Hij voelde dat zijn eigen schip vastliep.
Erec’s mannen hakten de resterende touwen door en haalde de schepen uit elkaar – en geen moment te vroeg.
Het verlaten schip begon krakend ineen te storten, het drijfhout blokkeerde de rivier flink – en het volgende moment zag de lucht zwart terwijl brandende Keizerlijke pijlen op Erec’s vloot afkwamen.
Erec had zijn mannen net op tijd uit de weg gehaald: de pijlen landden allemaal op het verlaten schip en kwamen twintig meter te kort om Erec’s vloot te bereiken. Ze dienden nu alleen maar om het schip in brand te steken, wat nog een andere hindernis tussen hun en het Keizerrijk creëerde. Nu was de rivier ontoegankelijk.
“Volle zeilen vooruit!” riep Erec.
Zijn vloot zeilde zo snel als ze kon, ze pakten de wind en er kwam meer en meer afstand tussen hun en hun blokkade. Ze zeilden verder en verder noordwaarts, veilig voor de Keizerlijke pijlen. Er kwam nog een salvo van pijlen en deze kwamen in het water terecht. Ze spletterden en sisten overal rond het schip terwijl ze het water raakten.
Ze zeilden verder en Erec stond aan de boeg. Hij keek tevreden toe hoe de Keizerlijke vloot tot een halt geroepen werd door het brandende schip. Eén van de Keizerlijke schepen probeerde het onbevreesd te rammen – maar het enige wat gebeurde was dat het in brand vloog. Honderden Keizerlijke soldaten schreeuwden, omringd door vlammen en sprongen overboord – en hun brandend schip creëerde een nog grotere zee van wrakhout. Toen hij ernaar keek, bedacht Erec dat het Keizerrijk er dagenlang niet doorheen zou kunnen komen.
Erec werd door een stevige hand aan zijn schouder gepakt en hij zag Strom glimlachend naast hem staan.
“Eén van je meest geïnspireerde strategiën,” zei hij.
Erec glimlachte terug.
“Goed gedaan,” antwoordde hij.
Erec draaide zich om een keek stroomopwaarts. Het water kronkelde alle kanten op en hij was er nog niet gerust op. Ze hadden deze slag gewonnen – maar wie wist welke hindernissen nog voor ze lagen?
Volusia stond, in haar gouden gewaden, hoog op het podium en keek op de honderd gouden trappen neer die ze als een ode aan haarzelf had laten bouwen. Ze strekte haar armen uit en zwolg in het moment. Voor zover als ze kon zien waren de straten van de stad vol met mensen, Keizerlijke inwoners, haar soldaten. Allemaal haar nieuwe aanbidders, allemaal bogen ze voor haar en raakten ze de grond met hun hoofden bij het aanbreken van de dag. Ze zongen allemaal als één, een zacht, doordringend geluid. Ze namen deel aan de ochtendienst die zij had gecreëerd en die haar ministers en aanvoerders ze opgedragen hadden te doen: haar aanbidden of sterven. Ze wist dat ze haar nu aanbaden omdat ze het moesten – maar snel genoeg zouden ze het doen omdat dit het enige was dat ze wisten.
“Volusia, Volusia, Volusia,” scandeerden ze. “Godin van de zon en Godin van de sterren. Moeder van de oceanen en aankondiger van de zon.”
Volusia keek en bewonderde haar nieuwe stad. Overal waren gouden beelden van haar opgerezen, net zoals ze haar mannen opgedragen had te bouwen. Op iedere hoek van de stad stond een standbeeld van haar, van glimmend goud; overal waar men keek, moest men haar wel zien, haar aanbidden.
Eindelijk was ze tevreden. Eindelijk was ze de Godin waarvan ze wist die ze moest zijn.
Het gezang vulde de lucht, net als de wierook die op ieder altaar ter ere van haar werd gebrand. Mannen, vrouwen en kinderen vulden de straten, schouder tegen schouder. Allemaal bogen ze en ze voelde dat ze dit verdiend had. Het was een lange en moeilijke reis om hier te komen. Maar ze had helemaal naar de hoofdstad gelopen, het was gelukt om het in te nemen, om de Keizerlijke legers te vernietigen die haar tegenwerkten. Nu was de hoofdstad eindelijk van haar.
Читать дальше