“Nou, ik heb een mooie avond gehad,” zei John, terwijl hij om zich heen keek en zijn blazer vastknoopte toen hij opstond. “Leuk restaurantje dit.”
“Het eten was heerlijk,” mompelde Zoe. Ze stond op, hoewel ze graag nog wat langer was blijven zitten.
“Leuk je ontmoet te hebben, Zoe,” zei hij. Hij stak zijn hand naar haar uit. Toen ze die aannam boog hij zich voorover en gaf haar een zoen op de wang, zo vluchtig als hij het maar kon maken, en liep weg.
Geen aanbod haar naar haar auto te begeleiden of een lift naar huis te geven. Geen omhelzing, geen verzoek haar weer te mogen zien. John was sympathiek – met zijn scheve glimlach en afgemeten gebaren – maar de boodschap was duidelijk.
“Jou ook, John,” zei Zoe. Ze liet hem als eerste het restaurant uit lopen terwijl ze haar handtas pakte, zodat er geen onhandige beleefdheidspraat nodig was op weg naar de parkeerplaats.
Alleen in haar auto zakte Zoe onderuit in de stoel en begroef haar hoofd in haar handen. Stom, stom, stom. Wie was er in godsnaam zo druk bezig met de lengte van de stappen van de obers dat er geen aandacht over was voor je charmante, knappe, zeer begeerlijke afspraakje.
Het begon uit de hand te lopen. Zoe wist het diep vanbinnen wel, en was zich er misschien al een tijdje van bewust. Steeds minder kon ze zich concentreren op sociale signalen zonder dat haar gedachten in beslag werden genomen door berekeningen en patroonherkenningen. Het was al erg genoeg dat ze niet alle signalen begreep wanneer ze die hoorde of zag, maar om ze helemaal niet op te merken was nog veel erger.
“Wat een mafkees,” mompelde ze tegen zichzelf. Ze wist dat ze de enige persoon was die het zou horen, en daarvan moest ze zowel lachen als huilen.
Tijdens de hele rit huiswaarts piekerde Zoe over de gebeurtenissen die avond. Zeventien ongemakkelijke stiltes. Minstens twintig momenten waarop John op wat interesse van haar zou hebben gehoopt. Wie weet hoeveel ze zelfs niet had opgemerkt. Een gratis steakmaaltijd – niet genoeg om te compenseren voor het gevoel dat je een buitenstaander was die later eenzaam en alleen op je sterfbed zou liggen.
Met katten, natuurlijk.
Zelfs Euler en Pythagoras, miauwend en elkaar rivaliserend in het recht om op haar schoot te springen, konden haar stemming niet verbeteren. Ze pakte hen beiden op en zette hen neer op de bank. Het verbaasde haar niks dat ze allebei ogenblikkelijk de interesse verloren en over de rug van de bank gingen rondsluipen.
Ze opende de e-mail van Dr. Applewhite nog eenmaal, en keek naar het nummer van de therapeut dat zij had doorgestuurd.
Het kon toch geen kwaad?
Zoe toetste het nummer op haar mobiele telefoon in met een cijfer tegelijk, hoewel ze het al na een enkele blik onthouden had. Ze voelde haar adem stokken terwijl haar vinger boven de groene oproepknop hing, maar dwong deze toch omlaag en deed de mobiel aan haar oor.
Tring-tring-tring.
Tring-tring-tring.
“Hallo,” zei een vrouwenstem aan de andere kant van de lijn.
“Hallo-“ begon Zoe, maar ze stopte onmiddellijk toen de stem verder sprak.
“Dit is het kantoor van Dr. Lauren Monk. Helaas zijn we op het moment buiten onze kantooruren.”
Zoe kreunde inwendig. Voicemail.
“Als u een afspraak wil maken, een gemaakte afspraak wil veranderen, of een bericht wil achterlaten, doet u dat alstublieft na de p-“
Zoe rukte de telefoon van haar oor alsof deze in brand stond en beëindigde het gesprek. In de stilte miauwde Pythagoras luid en sprong van de armleuning van de bank op haar schouder.
Ze moest de afspraak maken, en snel ook. Dat beloofde ze zichzelf. Maar een dagje wachten kon geen kwaad, toch?
“Je gaat branden in de hel,” kondigde haar moeder aan. Haar gezicht was triomfantelijk, en haar ogen werden opgelicht door een soort waanzin. Toen ze beter keek realiseerde Zoe zich dat het de weerspiegeling van vlammen waren. “Duivelskind, je brandt tot in de eeuwigheid in de hel!”
De hitte was ondraaglijk. Zoe worstelde om op te staan, te bewegen, maar iets bleef haar tegenhouden. Haar benen voelden als lood, in de grond verankerd, en ze kon hen niet optillen. Ze kon niet wegkomen.
“Mama!” gilde Zoe. “Mama, alsjeblieft! Het wordt heter – het doet pijn!”
“Je gaat voor eeuwig branden,” kakelde haar moeder, en voor Zoe’s ogen werd haar huid zo rood als een appel, groeiden hoorns uit haar hoofd en sproot een lange staart uit haar rug. “Je gaat branden, dochtertje van me!”
Het schelle gerinkel van haar mobiele telefoon wekte Zoe met een schok uit haar droom. Pythagoras opende een dreigend groen oog naar haar voor hij van zijn plekje bovenop haar enkels krabbelde en nuffig wegliep.
Zoe schudde haar hoofd en probeerde zich te oriënteren. O ja. Ze was in haar eigen slaapkamer in Bethesda, en haar mobiele telefoon ging af.
Zoe morrelde aan het apparaatje om hem te beantwoorden. Haar vingers waren log en dik van de slaap. “Hallo?”
“Special Agent Prime, mijn excuses voor het late uur,” zei haar baas.
Zoe keek op de klok. Net na drieën in de ochtend. “Geeft niet,” zei ze, terwijl ze zichzelf omhoog werkte naar een zithouding. “Wat is er?”
“We hebben een zaak in het Midwesten waar we je hulp bij kunnen gebruiken. Ik weet dat je net pas weer thuis bent – we kunnen wel iemand anders sturen als het je te veel is.”
“Nee, nee,” zei Zoe haastig. “Ik doe het wel.”
Het werk zou haar een klein beetje oppeppen. Zich verdienstelijk maken en zaken oplossen was het enige dat haar het gevoel gaf dat ze misschien toch iets gemeen had met haar medemensen. Na de afgang van gisteravond zou het een welkome verlichting bieden zich op iets nieuws te storten.
“Prima. Ik zorg ervoor dat jij en je partner over een paar uur op een vliegtuig kunnen stappen. Je gaat naar Missouri.”
***
Even ten zuiden van Kansas City kwam de huurauto tot stilstand voor een klein pompstation.
“Hier is het,” zei Shelley, terwijl ze een laatste keer de GPS raadpleegde.
“Eindelijk,” zuchtte Zoe. Ze liet haar harde greep op het stuur los en wreef in haar ogen. Het was een vroege ochtendvlucht geweest, die de opkomende zon achterna was gevlogen. Het was nog steeds pas vroeg in de ochtend en ze had nu al het idee dat ze een hele dag wakker was geweest. Dat kreeg je nu van slaapgebrek en meteen daarna opgejaagd proberen een vliegtuig te halen.
“Ik heb koffie nodig,” zei Shelley voor ze uit de auto sprong.
Daar was Zoe het niet mee oneens. De vlucht, zo kort als die was, was een opeenstapeling van onderbrekingen geweest. Het opstijgen, de stewardessen die maar liefst vijfmaal ontbijt en sappen hadden aangeboden, en toen de landing – geen tijd om een uiltje te knappen. Hoewel ze hun reis hierheen grotendeels in stilte hadden doorgebracht, alleen hun plannen voor de landing hadden besproken en waar ze de huurauto zouden ophalen, had dit hen niet geholpen wat meer uit te rusten.
Zoe ging achter Shelley het gebouw in. Wederom kwam dit niet overeen met haar positie als de senior en meer ervaren agent. Shelley werd dan misschien meer geprezen, maar Zoe was geen onnozel groentje. Ze had meer dan genoeg zaken op haar naam staan, en haar opleidingsjaren lagen zo ver in het verleden dat ze hen zich nauwelijks meer kon herinneren. Desondanks was het een fijn gevoel om iemand te volgen.
Shelley stelde zich voor aan de plaatselijke sheriff. Hij knikte en schudde beiden de hand toen Zoe haar eigen naam papegaaide.
“Blij jullie te zien,” zei hij. Dat was opmerkelijk. Gewoonlijk was de plaatselijke politie rancuneus, verbitterd van mening dat ze de zaak zelf ook wel hadden kunnen klaren. Pas als ze wisten dat iets echt boven hun pet ging stelden ze de hulp op prijs.
Читать дальше