De chef schraapte ter onderbreking zijn keel. “We hebben die richting al verkend, en niets gevonden. De honden zijn het spoor kwijtgeraakt. Er is daar verderop rotsgrond waarop geen voetsporen achterblijven. We gaan ervan uit dat hij gewoon rechtdoor is blijven rennen. Of misschien zelfs opgepikt door een voertuig.”
Zoe vernauwde haar ogen. Ze wist wat ze wist. Deze man rende in wanhoop, met grote stappen, lichaam laag bij de grond en voorovergebogen om snelheid te maken. Hij was niet op weg naar een reddingspoging, hij was zo ver weg dat ze hem nooit zouden vinden.
“Doe het om ons te plezieren,” stelde Zoe voor. Ze tikte op het zegel van de FBI op haar legitimatiepenning die ze nog altijd in haar hand hield.
Dat was het geweldige van een special agent te zijn: er werd niet steeds verwacht dat je verantwoording aflegde. Sterker nog, het stereotype was dat je je daarvan onthield.
Shelley verschoof haar aandacht van het bestuderen van Zoe’s gezicht naar de chef met een vastberaden houding. “Stuur de helikopter uit. Staan de honden klaar?”
“Prima hoor.” De chef knikte, hoewel hij er niet al te vrolijk uitzag. “Jij bent de baas.”
Shelley bedankte hem. “Laten wij ernaartoe rijden,” stelde ze aan Zoe voor. “Ik heb de piloot op de radio. Hij zal het ons laten weten als ze iets zien.”
Zoe knikte en stapte gehoorzaam weer in de auto. Shelley had haar gesteund, was haar bijgevallen. Dat was een goed teken. Ze was er dankbaar voor, en worstelde niet met haar ego over het feit dat Shelley de bevelen gaf. Het kwam allemaal op hetzelfde neer, zolang er maar levens gered werden.
“Oef.” Shelley pauzeerde, en ging leunde in de bijrijdersstoel met een uitgevouwen kaart in haar handen. “Het wordt nooit gemakkelijker he? Zo’n vrouw, in haar eentje, zonder enige provocatie. Ze had dat niet verdiend.”
Zoe knikte weer. “Juist ja,” zei ze, weifelachtig over wat ze nog meer aan het gesprek kon bijdragen. Ze startte de auto en reed weg, om de leegte te vullen.
“Jij bent niet erg spraakzaam he?” vroeg Shelley. Ze viel even stil voor ze daaraan toevoegde, “Dat geeft niet hoor. Ik ben alleen maar aan het aftasten hoe je te werk gaat.”
De moord was onverdiend, dat klopte. Zoe kon dat zien en begrijpen. Maar gedane zaken namen geen keer. Nu hadden ze een taak te vervullen. Seconden gingen voorbij, ver voorbij de normale grenzen van een verwacht antwoord. Zoe gooide een paar lijntjes uit, maar er kwam geen antwoord in haar op. De tijd verstreek. Als ze nu wat zei zou ze nog idioter klinken.
Zoe probeerde geconcentreerd een terneergeslagen uitdrukking op haar gezicht te houden tijdens het rijden, maar het was te moeilijk om allebei tegelijk te doen. Ze gaf de strijd op, en haar gezicht ontspande zich tot haar gewoonlijke onaangedane blik. Het was niet dat ze nergens aan dacht, of dat er geen enkele emotie achter haar ogen zat. Het was alleen moeilijk om na te denken over hoe haar gezicht eruit zag, en het bewust in een bepaalde uitdrukking te gieten, terwijl haar hoofd berekeningen maakte van de precieze afstand tussen elke markering op de weg, en ervoor zorgde dat ze bleef rijden met een snelheid waarvan de auto niet zou kantelen als ze moest zwenken op dit type asfalt.
Ze kwamen de hoofdweg op en volgden de kronkelingen van het effen wegdek door het vlakke landschap. Zoe kon nu al zien dat de weg de juiste richting op ging, en hen de kans zou geven hem in te halen als hij in een rechte lijn rende. Ze gaf stevig gas en gebruikte hun voordeel van het asfalt om voorwaarts te snellen.
Een stem kraakte op de radio en onderbrak Zoe’s gedachten.
“We hebben de verdachte in het zicht. Over.”
“Begrepen,” antwoordde Shelley. Ze was precies en verspilde geen tijd. Zoe kon dat waarderen. “Coördinaten?”
De helikopterpiloot dreunde zijn locatie op, en Shelley las de kaart aan Zoe voor. Ze hoefden niet van koers te veranderen – ze reden precies op het doel af. Zoe greep het stuur steviger vast en voelde haar gelijk in een vlaag van genoegdoening. Het klopte wat ze gedacht had.
Even later kwam de helikopter in zicht. Hij hing gestaag in de lucht boven een auto van de plaatselijke politie. De twee inzittenden van de auto waren kennelijk al uitgestapt en hadden de gevangene weten te pakken. Hij lag in het zand dat om zijn neergevallen vorm heen vloeide, en vloekte.
Zoe stopte de auto en Shelley sprong er ogenblikkelijk uit, terwijl ze informatie door haar draagbare radio doorgaf. Een klein groepje mannen met honden naderde al vanuit het zuidoosten. De honden blaften verheugd bij het vinden van de bron van de geur die ze hadden gevolgd.
Zoe pakte de kaart die Shelley had laten vallen, en vergeleek het met de GPS. Ze waren een achtste kilometer verwijderd van waar ze hem geschat had, in een directe lijn. Hij was waarschijnlijk uit de rotsformatie gevlucht toen hij de honden hoorde.
Ze gunde zichzelf een overwinningsglimlach en sprong de auto uit om zich met hernieuwde energie bij de rest te voegen. Onder de brandende zon grijnsde Shelley haar op gelijke wijze toe. Ze was duidelijk opgetogen dat ze hun eerste zaak samen nu al hadden afgerond.
Later, terug in de auto, viel het weer stil. Zoe wist niet wat ze moest zeggen – dat wist ze nooit. Beleefdheidsgesprekjes waren haar een volslagen mysterie. Hoe vaak mocht je het over het weer hebben voor dat een open deur werd? Hoeveel ritten moest ze besteden aan gortdroge conversaties over onbelangrijke dingen, voordat de stilte kameraadschappelijk in plaats van ongemakkelijk werd?
“Je was weinig spraakzaam daarstraks,” zei Shelley, die eindelijk de stilte verbrak.
Zoe aarzelde even voor ze antwoordde. “Nee,” stemde ze in, en probeerde het vriendelijk te laten klinken. Ze kon weinig anders dan instemmen.
Weer was het stil. Zoe telde de seconden in haar hoofd uit en realiseerde zich dat het langer had geduurd dan wat als een normale pauze in een gesprek werd beschouwd.
Shelley kuchte. “Mijn partners tijdens de training, daarmee oefende ik de zaak doorspreken,” zei ze. “Samenwerken om het op te lossen. Niet alleen.”
Zoe knikte, en hield haar ogen strak op de weg gericht. “Ik begrijp het,” zei ze, ook al begon de paniek op te wellen. Ze begreep het niet – of in ieder geval niet helemaal. Tot op zekere hoogte snapte ze wel hoe mensen zich in haar buurt moesten voelen, aangezien ze dit aan de lopende band van hen te horen kreeg. Maar wat ze eraan moest doen, dat wist ze niet. Ze probeerde het al, zo hard als ze maar kon.
“Praat de volgende keer met me,” zei Shelley, terwijl ze zich dieper in haar stoel nestelde alsof het allemaal al opgelost was. “We horen partners te zijn. Ik wil echt samenwerken.”
Dit beloofde weinig goeds voor de toekomst. Zoe’s laatste partner had er tenminste nog een paar weken over gedaan voor hij de moed had verzameld te gaan klagen over hoe stil en uit de hoogte ze was.
Ze had gedacht dat ze het ditmaal beter had gedaan. Had ze immers niet de koffie gekocht? En Shelley had eerder toch naar haar geglimlacht. Moest ze nu dan meer drankjes kopen, om het evenwicht te herstellen? Was daar een bepaalde hoeveelheid van die ze moest aanhouden om hun relatie weer te versoepelen?
Zoe keek naar de weg die langs de voorruit voorbijflitste, onder donker wordende lucht. Ze voelde dat ze iets moest zeggen, maar kon zich niet indenken wat dat dan wel moest zijn. Dit was allemaal haar schuld, en dat wist ze.
Het leek anderen altijd zo gladjes af te gaan. Ze praatten en praatten en praatten, en waren binnen de kortste keer de beste maatjes. Ze had het zo vaak gezien, maar er leken geen regels te zijn die ze kon volgen. Hoe lang het duurde, hoe vaak men elkaar ontmoet had, hoeveel ze gemeen hadden, leek allemaal niets uit te maken.
Ze waren gewoon magisch goed in de omgang met andere mensen, net als Shelley. Of niet. Net als Zoe.
Читать дальше