Niet dat ze wist wat ze verkeerd deed. Mensen zeiden steeds dat ze warmer en vriendelijker moest zijn, maar wat betekende dat precies? Niemand had haar ooit een handleiding gegeven waarin stond wat ze moest weten. Zoe klemde het stuur steviger vast en probeerde niet te laten blijken hoeveel verdriet ze had. Dat was wel het laatste dat ze aan Shelley wilde tonen.
Zoe besefte wel dat zijzelf het probleem was. Daar had ze geen illusies over. Ze wist alleen niet hoe ze anders kon zijn dan ze was, en andere mensen konden dat wel, en ze schaamde zich dat ze het nooit had geleerd. Om dat toe te geven zou, op een of andere manier, nog erger zijn.
***
De vlucht terug naar huis was nog ongemakkelijker.
Shelley bladerde wat door de pagina’s van een damesblad dat ze op de luchthaven had gekocht. Ze deed weinig meer dan een snelle blik werpen op iedere pagina voor ze het opgaf en naar de volgende bladzijde ging. Toen ze het tijdschrift helemaal uit had, keek ze terloops naar Zoe alsof ze een gesprek wilde beginnen; toen bedacht ze zich kennelijk en opende het tijdschrift weer, ditmaal met wat meer aandacht voor de artikelen.
Zoe had een vreselijke hekel aan dat soort bladen. De foto’s, de woorden, alles besprong haar vanaf de pagina. Lettertypes die lukraak naast elkaar geplaatst waren, gezichten, en artikelen die zichzelf tegenspraken. Afbeeldingen die zogenaamd bewijs waren van de plastische chirurgie van een beroemdheid, terwijl die alleen de gebruikelijke, leeftijdsgebonden veranderingen aan een gezicht lieten zien, doodeenvoudig uit te rekenen voor iemand met minimale kennis van de menselijke biologie.
Tal van keren dwong Zoe zich ertoe iets te bedenken om tegen haar nieuwe partner te zeggen. Ze kon niet over het blad praten. Wat konden ze nog meer gemeen hebben? Ze kon de woorden maar niet vinden.
“We hebben onze eerste zaak goed afgesloten,” zei ze tenslotte. Ze mompelde het, bijna niet dapper genoeg om zelfs dat maar uit te brengen.
Shelley keek verrast op. Een moment waren haar ogen opengesperd en niet-begrijpend, toen verscheen er een grijns op haar gezicht. “O, ja, zeker weten,” zei ze. “Hebben we mooi gedaan.”
“Hopelijk loopt de volgende net zo soepel.” Zoe voelde haar maag ineen krimpen. Waarom was ze toch zo slecht in over koetjes en kalfjes praten? Het zoeken naar de volgende zin vereist ieder grammetje van haar concentratie.
“Misschien kunnen we het de volgende keer sneller doen,” stelde Shelley voor. “Weet je, als we elkaar echt aanvoelen kunnen we veel sneller werken.”
Zoe voelde dat als een mokerslag. Ze hadden die vent sneller te pakken kunnen krijgen, de helikopter naar zijn exacte locatie kunnen sturen vanaf het moment dat ze aankwamen, als Zoe maar had gedeeld wat ze wist. Als ze niet zo voorzichtig was geweest dat ze haar informatie verborgen had gehouden.
“Misschien,” zei ze, zonder zich ergens aan te binden. Ze probeerde Shelley’s kant op te glimlachen, op een manier die hopelijk geruststellend was, van een meer ervaren agent tot een nieuweling. Shelley beantwoordde die enigszins aarzelend, en keerde terug naar haar blad.
Tot aan de landing zeiden ze geen woord meer.
Zoe duwde de deur van haar appartement met een zucht van verlichting open. Hier was haar toevluchtsoord, de plek waar ze zich kon ontspannen en zich niet hoefde voor te doen als iemand die voor anderen acceptabel was.
Toen ze de lichten aandeed klonk er een zacht miauwtje uit de keuken, en Zoe liep er meteen heen nadat ze haar sleutels op het bijzettafeltje had gelegd.
“Hoi Euler,” zei ze, terwijl ze zich voorover boog om een van haar katten achter de oren te kriebelen. “Waar is Pythagoras?”
Euler, een grijze lapjeskat, miauwde slechts ter antwoord, en staarde naar het keukenkastje waar Zoe de zakken en blikken kattenvoer had staan.
Zoe had geen vertaler nodig om dat te begrijpen. Katten waren lekker eenvoudig. De enige omgang die zij echt vereisten was eten, en af en toe een krabbeltje.
Ze pakte een nieuw blik uit het kastje, opende die, en lepelde de inhoud in een bakje. Haar Burmese kat, Pythagoras, ving al gauw de geur op en kwam vanuit een ander deel van hun huis aangelopen.
Zoe keek een tijdje naar hen terwijl ze zaten te eten, en vroeg zich af of ze graag een tweede mens erbij zouden willen om hen te verzorgen. Alleenstaand zijn betekende dat ze eten kregen wanneer zij thuiskwam, op welk tijdstip dat ook mocht zijn. Ze zouden ongetwijfeld prijs stellen op een wat regelmatiger schema – maar ze konden natuurlijk wel altijd achter de buurtmuizen aan als ze honger kregen. En als ze het zo zag, was Pythagoras een paar pondjes zwaarder geworden. Een beetje dieet mocht wel.
Trouwens, Zoe stond niet bepaald op het punt in het huwelijksbootje te stappen – ten bate van de katten noch om enige andere reden. Ze had nog nooit een echte serieuze relatie gehad. Na de opvoeding die ze had doorstaan had ze zich er bijna in berust dat ze voorbestemd was tot haar dood alleen te blijven.
Haar moeder was streng gelovig geweest, en dat betekende intolerant. Zoe had nooit iets in de bijbel kunnen vinden waarin stond dat je op dezelfde manier als alle andere mensen moest communiceren, en in linguïstische raadsels moest denken in plaats van in wiskundige formules, maar haar moeder had het daar desondanks in weten te lezen. Ze was ervan overtuigd geweest dat er iets mis was met haar dochter, iets zondigs.
Zoe’s hand ging naar haar sleutelbeen, en maakte een omtrek van de lijn waar ooit een zilveren kruisje aan een zilveren ketting had gehangen. Gedurende de vele, lange jaren van haar jeugd had ze dat ding nooit af kunnen doen zonder van blasfemie te worden beschuldigd – ook niet bij het douchen of slapen.
Niet dat er veel andere dingen waren die ze had kunnen doen zonder ervan beschuldigd te worden dat ze een kind van de duivel was.
“Zoe,” zei haar moeder dan, terwijl ze een vinger heen en weer schudde en haar lippen opeenperste. “Je moet nu ophouden met die demonische logica. De duivel zit in jou, kind. Je moet hem verwerpen.”
Demonische logica was, zo bleek het, wiskunde, en zeker als het aanwezig was in een kind van zes.
Keer op keer bleef haar moeder erover doorgaan hoe anders ze was. Toen Zoe geen vriendjes werd met haar leeftijdsgenootjes op de kleuterschool en lagere school. Toen ze zich niet inschreef voor naschoolse clubs, op extra studie in wiskunde en exacte vakken na, en zelfs daar geen deel werd van een groepje, of vriendschappen sloot. Toen ze verhoudingen in het koken begreep zodra ze een keer haar moeder iets had zien bakken. Toen ze ontrafeld had wie van de kinderen in haar klas de sleutels van de juf had gestolen en verstopt, en waar deze verstopt moesten zijn, allemaal berekend uit afstanden en aanwijzingen, zei ze niets.
Eigenlijk was er niet veel veranderd sinds die kleine, angstige zesjarige, die zo wanhopig haar moeder tevreden wilde stemmen, niet langer alle rare dingen die in haar hoofd opkwamen uitsprak, en deed alsof ze normaal was.
Zoe schudde haar hoofd en probeerde haar aandacht weer naar het heden te verleggen. Dat was meer dan vijfentwintig jaar geleden. Het had geen zin er verder over na te denken.
Ze keek uit haar raam naar de horizon van Bethesda, zoals altijd in de precieze richting van Washington, D.C. Ze had berekend welke kant ze op moest kijken op de dag dat ze het huurcontract had ondertekend, door middel van herkenningspunten op een lijn die haar de kompasrichting aanwezen. Er was niets politiek of patriottistisch aan; ze vond het gewoon leuk dat ze zo mooi achter elkaar stonden, in een perfecte lijn op de kaart.
Buiten was het donker, en zelfs de lichten van de andere gebouwen rondom haar gebouw begonnen uit te gaan, een voor een. Het was laat; zo laat dat ze moest gaan doen wat ze moest doen en vervolgens haar bed in duiken.
Читать дальше