Dirk liep om de wagen heen en ging naast Gwen zitten, maar zijn gezicht stond niet-begrijpend. ‘Wie bedoel je?’
‘Dat zijn de vier gevestigde coalities van Hoog Kavalaan,’ legde ze uit. ‘Je moet ze beschouwen als kleine naties of grote families. Ze hebben wat van allebei weg.’
‘Maar waarom dan die lasers?’
‘Hoog Kavalaan is een gewelddadige planeet,’ gaf Gwen ten antwoord.
Ruark proestte van het lachen. ‘Ach, Gwen,’ zei hij. ‘Daar zit je fout mee, goed fout.’
‘Fout?’ snauwde ze.
‘Behoorlijk,’ zei Ruark. ‘Goed fout, ja, want het is bijna waar, een halve waarheid, erger dan een hele leugen.’
Dirk draaide zich om naar de rondwangige Kimdissi. ‘Hoezo?’
‘Hoog Kavalaan was een gewelddadige planeet, dat is zo. Maar nu is het zo dat het geweld van de bewoners komt, de Kavalaren. Vijandige types, stuk voor stuk, vaak vreemdelingenhaters, racisten. Trots en jaloers. Met hun luchtgevechten en hun duelleertradities, jawel, daarom hebben Kavalarenwagens wapens. Om mee in de lucht te vechten! Ik waarschuw je, t’Larien...’
‘Arkin!’ siste Gwen tussen haar tanden, en Dirk schrok van haar scherpe, boosaardige toon. Ze schakelde plotseling het zwaarte-krachtrooster in, raakte de stuurknuppel aan, en de luchtwagen schoot vooruit en kwam met een gierend protest van de grond om snel op te stijgen. De haven beneden hen was helder verlicht op de plaats waar de Huivering van Vergeten Vijanden tussen de kleinere ruimteschepen in lag, maar verder overal schemerig. Rondom heerste duisternis tot aan de onzichtbare horizon waar de zwarte grond overging in nog zwartere lucht. Slechts enkele dun gezaaide sterren verlichtten de nacht. Dit was de Marge, met daarboven de intergalactische ruimte en daaronder het schemerige gordijn van de Sluier der Verlokking, en de wereld leek eenzamer dan Dirk ooit had gedacht.
Ruark had zich al pruttelend ingetoomd, en lange tijd heerste er in de wagen een geladen stilte.
‘Arkin komt van Kimdiss,’ zei Gwen ten slotte met een geforceerd lachje. Maar Dirk kende haar nog te goed om zich te laten beetnemen; ze was nog even gespannen als toen ze een ogenblik geleden Ruark had afgesnauwd.
‘Ik snap het niet,’ zei Dirk en hij voelde zich erg dom omdat ze kennelijk allebei dachten dat hij het wel zou snappen.
‘Jij bent geen man van de buitenwerelden,’ zei Ruark. ‘Avalon, Baldur, welke wereld ook, het doet er niet toe. Jullie mensen binnen de Sluier kennen de Kavalaren niet.’
‘Of de Kimdissi,’ zei Gwen iets rustiger.
Ruark gromde. ‘Dat is sarcastisch bedoeld,’ zei hij tegen Dirk. ‘Kimdissi en Kavalaren, tja, die liggen elkaar niet zo erg, zie je? Waarmee Gwen maar zeggen wil dat ik bevooroordeeld ben en je me niet moet geloven.’
‘Ja, Arkin,’ zei ze. ‘Dirk, hij kent Hoog Kavalaan niet, hij begrijpt de cultuur en de bevolking niet. Net als alle Kimdissi zal hij je alleen de slechte kanten vertellen, maar het ligt allemaal veel ingewikkelder dan hij als waarheid wil hebben. Onthoud dat dus als deze gladjanus op je in probeert te praten. Dat zou makkelijk moeten zijn. Vroeger zei je altijd tegen me dat iedere kwestie wel dertig kanten heeft.’
Dirk lachte. ‘Inderdaad,’ zei hij, ‘en het is nog waar ook. Al begin ik de laatste jaren te denken dat dertig zelfs aan de lage kant is. Maar ondertussen begrijp ik nog steeds niet waar dit allemaal over gaat. Neem nou deze wagen — hoort die bij je werk? Of ben je domweg verplicht in zo’n ding als dit te vliegen omdat je voor het IJzerjade-gezelschap werkt?’
‘Nou,’ zei Ruark luid. ‘Je wérkt niet voor het Ijzer jade-gezel-schap, Dirk. Nee, je bent erbij, of niet — twee mogelijkheden maar. Ben je niet bij IJzerjade, dan werk je niet voor Ijzerjade.’
‘Ja,’ zei Gwen, en haar toon werd weer scherp. ‘Maar ik ben bij IJzerjade. Wanneer onthou je dat nou eens, Arkin. Soms begin je me te ergeren.’
‘Gwen, Gwen,’ zei Ruark en zijn stem klonk heel zenuwachtig. ‘Je bent een vriendin, een maatje van me. We hebben heel wat problemen uitgevochten, wij tweeën. Ik zou je nooit krenken. Maar je bent geen Kavalaanse, echt waar niet. Daar ben je te veel vrouw voor, een echte vrouw, niet alleen maar een eyn-ketbi of een betheyn.’
‘Oh nee? Ben ik dat niet? Ik draag anders wel de band van jade-en-zilver.’ Ze wierp een blik in Dirks richting en dempte haar stem. ‘Voor Jaan,’ zei ze. ‘Dit is eigenlijk zijn wagen en daarom gebruik ik die, om op je eerste vraag terug te komen. Voor Jaan.’
Stilte. Het enige geluid kwam van de wind die vrij spel had terwijl ze omhoog het duister in tuimelden, en die Gwens lange, steile haren en Dirks krullen deed opwaaien. Dirk voelde hem door zijn dunne Braque-kleren snijden. Even vroeg hij zich af waarom de wagen geen doorzichtig dakscherm had, in plaats van alleen een dunne voorruit waar ze nauwelijks iets aan hadden. Toen kruiste hij zijn armen strak voor zijn borst en kroop zo diep mogelijk weg in zijn stoel.
‘Jaan?’ informeerde hij rustig. Een vraag. Het antwoord zou wel komen, wist hij, maar hij zag ertegen op, juist door de manier waarop Gwen die naam had uitgesproken, met een vreemd soort uitdagendheid.
‘Hij weet het niet,’ zei Ruark.
Gwen zuchtte en Dirk zag hoe gespannen ze was. ‘Het spijt me, Dirk, ik dacht dat je het wel zou weten. Het is al lang zo. Ik dacht, nou ja, dat een van de mensen die wij allebei kenden op Avalon, dat die het je zeker wel verteld zou hebben.’
‘Ik zie nooit meer iemand,’ zei Dirk voorzichtig. ‘Dat wisten we allebei al, toch? Ik reis veel. Braque. Prometheus, Jamisons Wereld.’ Zijn stem klonk hem hol en stompzinnig in de oren. Hij wachtte even en slikte. ‘Wie is Jaan?’
‘Jaantony Riv Wolf, hoog-IJzerjade Vikary,’ antwoordde Ruark voor Gwen.
‘Jaan is mijn...’ Ze aarzelde. ‘Het is niet zo makkelijk uit te leggen. Ik ben betheyn van Jaan, cro-betheyn van zijn teyn Garse. Ze maakte even haar blik los van het instrumentenbord van de luchtwagen en wendde hem toen weer af. Op Dirks gezicht daagde geen begrip.
‘Echtgenoot,’ zei ze toen, schouderophalend. ‘Het spijt me, Dirk. Dat klopt niet helemaal, maar wel bij benadering: Jaan is mijn echtgenoot.’
Dirk, in elkaar gekropen op zijn stoel met zijn armen gekruist, zei niets. Hij had het koud en was gekwetst en hij vroeg zich af wat hij hier eigenlijk kwam doen. Hij dacht aan het fluisterjuweel en was nog steeds verbaasd. Er moest toch een reden zijn waarom ze hem had laten komen; die zou ze hem vast nog wel uitleggen. En hij had toch echt niet kunnen verwachten dat ze alleen zou zijn. Bij zijn aankomst hier had hij zelfs heel even gedacht dat Ruark misschien... en dat had hem niet gestoord.
Toen hij te lang bleef zwijgen keek Gwen hem weer aan. ‘Het spijt me,’ herhaalde ze. ‘Dirk. Echt. Je had nooit moeten komen.’
En hij dacht: ‘Ze heeft gelijk.’
Met z’n drieën vlogen ze zwijgend verder. Er was genoeg gezegd, niet de woorden waar Dirk op had gehoopt, maar woorden die niets veranderen. Hij was hier op Worlorn en Gwen zat nog steeds naast hem, maar ze was hem plotseling vreemd. Ze waren vreemden voor elkaar. Hij zat weggedoken in zijn stoel, alleen met zijn gedachten, terwijl een koude wind over zijn gezicht streek.
Op Braque had hij om een of andere reden gedacht dat het fluisterjuweel betekende dat ze hem terugriep, dat ze weer naar hem verlangde. De enige vraag die hem had beziggehouden was of hij zou gaan, bij haar zou terugkomen, of Dirk t’Larien nog kon beminnen en bemind kon worden. En dat was helemaal niet waar het om ging, besefte hij.
Stuur dit aandenken, en ik zal komen, en er zullen geen vragen zijn. Dat was de belofte, de enige belofte. Meer niet.
Читать дальше