‘Waar hebben ze die gevonden?’ vroeg Thóra. Ze was stomverbaasd. ‘In de kolenkelder?’
‘Hij zat in Kristíns jaszak,’ zei Lára. Even dacht Thóra dat ze in snikken zou uitbarsten, maar toen ze verderging klonk haar stem krachtig en vast. ‘Het meeste van wat erin staat gaat alleen mij aan, maar er is één ding dat ik graag met jou wil delen.’
‘Natuurlijk,’ zei Thóra. ‘Ik denk haast wel dat het veel zal verklaren.’
‘Toen Gudný haar brief schreef, wist ze al dat ze ging sterven. Ze besefte dat het haar laatste kans was om haar verhaal te vertellen. Ze begint met zich te verontschuldigen voor het feit dat ze mij in eerdere brieven nooit de waarheid heeft verteld. Ze zegt dat ze zich daar niet toe in staat voelde omdat ze bang was dat ik haar zou komen opzoeken en dat zij of haar vader mij dan zou besmetten. Ik was een nieuw leven begonnen in Reykjavík en ze wilde mij niet lastigvallen met haar eigen problemen.’
‘Waarschijnlijk bedoelde ze de tuberculose,’ zei Thóra. ‘Ik kan me niet voorstellen dat ze het kind als een probleem zag.’
‘Nee,’ antwoordde Lára. ‘Ze hield meer van haar dochter dan van het leven zelf. Ze noemt haar “een lichtje in de duisternis”. Ze zegt dat het meisje een schatje is, en heel lief ondanks haar ongewone opvoeding, afgesneden van iedereen behalve haar moeder en grootvader. Ik kan niet ontkennen dat Gudný zich heel erg leek te schamen voor het feit dat ze een buitenechtelijk kind had gekregen, maar dat deed niets af aan haar liefde voor Kristín.’
‘Kinderen kunnen zich ongelooflijk goed aanpassen,’ zei Thóra, die aan haar eigen kleinkind dacht dat op dit moment bezig was aan zijn of haar leven te beginnen, mogelijk door er zijwaarts uit te komen.
‘Absoluut,’ zei Lára. ‘Kristín had geluk met zo’n liefhebbende moeder en had niemand anders nodig.’ Lára aarzelde even, waarschijnlijk omdat ze in de brief naar iets specifieks zocht. ‘Gudný zegt heel duidelijk dat Magnús Baldvinsson de vader is,’ zei ze uiteindelijk. ‘Ze waren slechts één keer intiem met elkaar geweest, toen hij een keer bij haar vader langskwam om iets te regelen voor de nazipartij. Zij raakte zwanger. Ze zegt dat ze nooit met een andere man heeft geslapen, daarvoor niet en ook niet erna, en ze merkt spottend op dat er nu ook wel geen mannen meer in haar leven zullen komen.’
‘Zegt ze ook of hij van het bestaan van het kind wist?’ vroeg Thóra. Zelfs als dat zo was, zou hij moeilijk nog aanspraak kunnen maken op haar nalatenschap.
‘Ze zegt dat hij, toen hij naar Reykjavík ging om te studeren, nog niet van haar toestand op de hoogte was, maar dat ze hem na de geboorte van Kristín een brief heeft gestuurd. Ze heeft nooit meer iets van hem gehoord.’ Lára zuchtte. ‘Uit haar brief blijkt wel dat ze zich heel erg gekwetst voelde, vooral namens haar dochter. Als ze ooit al van hem had gehouden, dan maakte dat wel een eind aan de liefde, en dat begrijp ik heel goed.’
‘Ja, er zijn dingen die je nooit meer goed kunt maken in een relatie,’ zei Thóra, ‘en weigeren je eigen kind te erkennen is een van de ergste.’
‘Gudný schreef mij deze brief om mij te vragen voor haar dochter te zorgen,’ zei Lára. ‘Haar vader was al dood en zij en haar dochter woonden bij haar oom Grímur. Gudný zegt dat ze hem niet vertrouwt, dat hij geestelijk in de war is. Ze zegt dat hij met zoveel haat naar haar en haar dochtertje kijkt dat ze er bang van wordt en dat ze haar kind beslist niet onder zijn hoede wil achterlaten. Ze vraagt me zelfs om uit te zoeken of iemand misschien iets voor zijn dochter, Málfrídur, kan doen, omdat ze zich ook over haar zorgen maakt, ook al is zij ouder en beter in staat om voor zichzelf te zorgen.’
‘Kijk eens aan,’ zei Thóra. ‘Denk je dat hij wist dat Gudný wilde dat jij de voogdij over Kristín zou krijgen?’ vroeg Thóra. ‘Als Kristín bij hem wegging, zou hij samen met haar zijn hele bezit kwijtraken.’
‘Ik weet het niet,’ zei Lára. ‘Daar schrijft ze niets over, alleen dat ze niet weet wanneer de brief mij zal bereiken omdat ze er niet op vertrouwt dat Grímur hem voor haar zal posten. Ze zegt dat ze hem aan haar dochtertje zal geven in de hoop dat zij kans zal zien hem aan iemand door te spelen. Ze zegt dat ze het met Kristín over mij heeft gehad en haar heeft verteld hoe aardig ik ben en dat ze me misschien binnenkort een keer kan ontmoeten. Verder zegt ze nog dat ze zeker weet dat het meisje goed op de brief zal passen, al is ze nog zo klein. Ze is gewetensvol en gehoorzaam.’
‘Ze is er in elk geval in geslaagd de brief geheim te houden,’ zei Thóra.
‘Ja,’ zei een zwakke stem aan de andere kant van de lijn. Thóra kon horen dat de oude vrouw huilde. ‘We hebben het er nog wel over na de begrafenis,’ zei Lára door haar tranen heen. ‘Ik denk dat ik nu maar ga ophangen.’
‘Goed,’ zei Thóra. ‘Ik zal er zijn. Je kunt op me rekenen.’ Ze nam afscheid en hing op.
Tijdens het telefoongesprek had ze lopen ijsberen door de korte gang, zonder veel aandacht te besteden aan wat er om haar heen gebeurde. Opeens besefte ze dat achter de meeste deuren in de gang vrouwen bezig waren kinderen ter wereld te brengen. De kreten uit Verloskamer C kwamen haar bekend voor en ze spitste haar oren, in de hoop een baby te horen huilen. Ze kon echter geen huilgeluiden onderscheiden en bovendien was het onwaarschijnlijk dat de kleine longetjes het konden opnemen tegen de geluiden die de moeder voortbracht. Tussen het gejammer door herkende Thóra een hele zin: ‘Ze hebben me nooit verteld dat het zoveel pijn zou doen!’ In gedachten was Thóra het geheel met Sigga eens en ze glimlachte. Blijkbaar stond de baby op het punt geboren te worden.
Ze luisterde aan de deur en een paar kreunen en kreten later hoorde ze het klaaglijke gehuil van een baby. Haar ogen vulden zich met tranen en ze stapte bij de deur vandaan. Ze hoopte dat het feit dat ze Gylfi niet had gehoord, niet wilde zeggen dat hij was flauwgevallen, maar opeens hoorde ze hem zeggen: ‘Getver, haal dat vreselijke ding weg!’
Thóra was even uit het veld geslagen, maar Sigga’s moeder zei op bitse toon: ‘Doe niet zo mal, jongen! Ze laat je alleen maar de placenta en de helm zien. Sommige mensen drogen die om lampenkappen van te maken.’ Thóra kon alleen maar hopen dat ze dit jaar tussen haar kerstcadeautjes geen onaangename verrassing zou tegenkomen.
Toen ging de deur open en kwam Gylfi naar buiten. Met een stralend gezicht omhelsde hij zijn moeder. ‘Het was behoorlijk ranzig, maar ik ben papa! Het is een jongen.’
Thóra kuste hem uitgebreid op allebei zijn wangen. ‘O, Gylfi!’ zei ze tussen de kussen door. ‘Gefeliciteerd, lieve knul van me. Is het een schatje?’
‘Hij zit helemaal onder, je weet wel, van dat witte spul,’ antwoordde Gylfi met een rilling. ‘En de navelstreng is een beetje…’ In plaats van zijn zin af te maken, opende hij de deur van de verloskamer. ‘Kijk zelf maar,’ zei hij, terwijl hij naar binnen ging.
Thóra wilde zich niet opdringen en gluurde alleen heel even om een hoekje. Ze ving een vage glimp op van Sigga’s moeder en de verloskundige aan de andere kant van het bed, maar verder had ze alleen maar aandacht voor de baby in de armen van de jonge moeder.
Als in trance liep ze de kamer in. Ze was oma. Waar ze tot haar eigen verbazing na het zien van haar kleinzoon het allermeest naar verlangde, was zo snel mogelijk terug te gaan naar Matthew.
Zaterdag, 24 juni 2006
Thóra was aan de beurt. Ze liep naar het open graf. ‘Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren,’ mompelde ze, terwijl ze wat aarde over het kleine kistje strooide. Ze sloeg een kruisje en draaide zich om.
Maar een paar mensen waren naar het kleine kerkje gekomen en zwijgend achter het kistje aan gelopen naar het kerkhof, waar zij nu in de motregen stonden. Tijdens de korte wandeling had Thóra Lára’s hand gepakt. Ze voelde dat de oude dame het gebaar op prijs stelde en ze liet haar pas los toen Lára verdrietig naar het kistje liep om haar laatste eer te bewijzen aan het dode kind. Zij en een bejaarde man die tussen de aanwezigen stond, waren de enigen die aangedaan leken door de ceremonie. Hij zag er slecht uit. Het was Magnús Baldvinsson. Hij was gearriveerd toen de dienst op het punt stond te beginnen en was stilletjes achter in de kerk gaan zitten. Ook in de processie was hij een paar passen achter de anderen blijven lopen. Hij hield zijn hoed stevig in beide handen geklemd en wanneer Thóra in zijn richting keek waren zijn ogen steeds strak op de grond gericht. Ze had met hem te doen. Ze vroeg zich af of ze naar hem toe moest gaan, maar besloot bij Lára te blijven. Die had haar nodig, maar Thóra had ook geen idee hoe Magnús zou reageren als zij naar hem toe ging.
Читать дальше