'Delszsen heeft niets zinnigs meer gezegd. Hij raaskalde maar wat.'
De Cock schudde zijn hoofd. 'Dat staat zo niet in het rapport,' zei hij bestraffend. 'Daar staat geen raaskallen. Daar staat heel duidelijk Raskol… en daarna nog eens… Raskol.' Vledder keek hem niet-begrijpend aan. 'Nou… en wat zou dat?'
De Cock ging rustig verder. 'Dat zou zo veel, dat Alex Delszsen daarmee probeerde de naam van zijn moordenaar te noemen.'
Vledder schudde vertwijfeld het hoofd. 'Maar dat is Shepherd,' riep hij.
De Cock knikte. 'Heel juist, dat weten we nu. Maar je moet de laatste woorden van Delszsen bezien in het licht van hetgeen eraan voorafging. Delszsen realiseerde zich pas kort voor zijn dood, dat hij was vergiftigd, anders gezegd… vermoord. In het studentendispuut waren de laatste dagen heftige debatten over moord gevoerd. Delszsen had in die debatten een groot aandeel. Het lag dus voor de hand dat zijn laatste gedachten verband hielden met die disputen en de diverse meningen die daarbij waren geponeerd. Als Alex Delszsen niet zo intelligent was geweest, had hij de agenten de naam Shepherd genoemd. Maar Alex' brein werkte veel sneller… zocht naar het verband en kwam toen tot Raskolnikow… een naam die hij jammer genoeg niet meer in zijn geheel vermocht uit te spreken. Hij kwam in zijn laatste momenten niet verder dan Raskol…'
De Cock keek in het jonge gezicht van Vledder en zag dat hij het nog niet begreep. 'Raskolnikow,' zei hij zuchtend, 'is de naam van de jonge student uit de roman Schuld en Boete van Dostojewski, die een oude geldschietster vermoordt.' Het gezicht van Vledder klaarde op. 'Ja,' hijgde hij, 'ja, nu herinner ik mij weer iets. Shepherd verdedigde die moord, is het niet?'
De Cock schudde het hoofd. 'Niet precies. Hij memoreerde de moord als voorbeeld. Begrijp je, zijn voorbeeld. Je moet de roman Schuld en Boete maar eens lezen. Voor Shepherd was er niet zoveel verschil tussen Raskolnikow en hemzelf… tussen Delszsen en de oude geldschietster. Shepherd stond zwaar bij de rijke Delszsen in de schuld. Jullie hebt zijn bekentenis gehoord. Net als Raskolnikow in Schuld en Boete achtte Shepherd de eeuwige student Delszsen… die intelligent genoeg was, maar eenvoudigweg weigerde om af te studeren… een onnutte schakel in de maatschappij, begrijp je, te vergelijken met de geldschietster en woekeraarster uit de roman van Dostojewski. Delszsen moet in zijn laatste ogen-blikken dat alles in een flits hebben begrepen. Daarom, zie je, daarom was de typering die hij van zijn moordenaar wilde geven, zo raak, zo treffend.'
Vledder knikte peinzend. 'Raskolnikow… jij wist het dus allang.'
De Cock wreef met zijn hand langs zijn gezicht. 'Ja, na ons gesprek met de student Van Marle. Vanaf dat moment wist ik vrijwel zeker wie van de studenten Alex Delszsen had vermoord. Ik wist alleen niet hoe ik Shepherd tot een bekentenis kon brengen. Het bewijs was bijna niet te leveren.' Robert Antoine keek hem verbaasd aan. 'En de doorlichting dan?'
De Cock grijnsde breed. 'Er is nooit een doorlichting geweest.'
'Geen doorlichting?'
'Nee, dat was maar een verzinsel van me. Ik heb praktisch geen verstand van chemische verbindingen. Ik weet echt niet of parathion een fosfor bevat dat oplicht. Het was alleen dat ik Shepherd in een bepaalde gemoedstoestand wilde brengen. Daarvoor diende die hele maskerade.' Robert Antoine sloeg beide handen voor zijn gezicht. 'Alle mensen,' riep hij uit, 'en ik heb er echt in geloofd. Toen jij zo losjesweg over fosforescentie sprak, klonk dat verrekte overtuigend.' Hij keek De Cock bewonderend, half lachend aan. 'En dat telefoontje dan?'
De Cock haalde nonchalant zijn schouders op. 'Een kwestie van perfecte timing. Ik had met brigadier Bijkerk afgesproken, dat hij mij om precies kwart over elf zou bellen. Ik hield de klok dus goed in de gaten. Toen de tijd naderde, speelde ik dat spelletje met Ella Rosseling. Ik wist dat Shepherd daardoor buiten zijn zinnen zou raken. Het was al eerder gebeurd. Het telefoontje en de rechtstreekse beschuldiging deden de rest.'
Robert Antoine knikte. 'Emanuel Shepherd had geen weerstand meer.'
Vledder keek zijn oude leermeester aandachtig aan, monsterde de wat vermoeide trekken. 'Soms…' zei hij traag, 'soms steekt in jou iets van de duivel.'
De Cock stond langzaam op en waggelde opnieuw naar de kapstok. Met zijn hoedje achteloos achter op het hoofd, zijn oude regenjas nonchalant onder zijn arm geklemd, slenterde hij de recherchekamer uit. Vledder en Van Dijk keken hem na.
Bij de deur draaide hij zich om. Zijn brede gezicht met de diepe plooien had een wat wijsgerige uitdrukking. 'Iets van de duivel,' zei hij zacht,' steekt in ons allen.'