Bernardus Gewin - Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden
Здесь есть возможность читать онлайн «Bernardus Gewin - Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden» — ознакомительный отрывок электронной книги совершенно бесплатно, а после прочтения отрывка купить полную версию. В некоторых случаях можно слушать аудио, скачать через торрент в формате fb2 и присутствует краткое содержание. Жанр: foreign_antique, foreign_prose, Путешествия и география, на нидерландском языке. Описание произведения, (предисловие) а так же отзывы посетителей доступны на портале библиотеки ЛибКат.
- Название:Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden
- Автор:
- Жанр:
- Год:неизвестен
- ISBN:нет данных
- Рейтинг книги:4 / 5. Голосов: 1
-
Избранное:Добавить в избранное
- Отзывы:
-
Ваша оценка:
- 80
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden: краткое содержание, описание и аннотация
Предлагаем к чтению аннотацию, описание, краткое содержание или предисловие (зависит от того, что написал сам автор книги «Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden»). Если вы не нашли необходимую информацию о книге — напишите в комментариях, мы постараемся отыскать её.
Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden — читать онлайн ознакомительный отрывок
Ниже представлен текст книги, разбитый по страницам. Система сохранения места последней прочитанной страницы, позволяет с удобством читать онлайн бесплатно книгу «Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden», без необходимости каждый раз заново искать на чём Вы остановились. Поставьте закладку, и сможете в любой момент перейти на страницу, на которой закончили чтение.
Интервал:
Закладка:
Mama Korenaar deelde nu, in vele bijzonderheden tredende, aan onzen jongen vriend mede, hoe zij, 20 jaren oud zijnde, haren tegenwoordigen echtgenoot had leeren kennen. “Ik logeerde toen,” zoo sprak zij op een langzamen toon, aan alle syllaben den vollen eisch gevende, en vooral de laatste, die op n eindigden, bijzonder drukkende, “bij eenen oom, bij wien Korenaar heel groot aan huis was; en, zoo als het dan bij jonge menschen gaat, het eene woord kwam uit het andere, en eer ik er aan dacht, waren wij geëngageerd. Ik had wel partijen kunnen doen met jongeren; maar ik heb altijd op ware verdiensten gelet, en Korenaar had een uitgebreiden zeehandel, schoon die in de laatste jaren niet vooruitgegaan is; maar anders, klagen hebben wij Goddank niet, en wij kunnen onze kinderen ook nog wel een stuivertje meêgeven, en dat is ook genoeg. Die groote rijkdommen brengen niet altijd geluk aan.”
Torteltak knikte toestemmend, sprak van andere dingen, die wezenlijk geluk aanbrengen, en gluurde naar de dochter, die bescheiden voor zich zag.
“En daarenboven, het is niet alles goud wat er blinkt,” ging mama voort. “Ik ken er wel, die den naam hebben van heel rijk te zijn, en als men het eens op den keper kon beschouwen, zou het misschien bitter tegenvallen. – Och, Ambrosine! wil je eens even mijn parasol van beneden halen; want het is toch nog al zonnig.”
Ambrosine ging naar beneden, hoewel Torteltak natuurlijk opvloog, en zich zeer gelukkig zou gevoeld hebben die dienst te bewijzen. Maar mama zeide, dat haar dochter hare parasol kende en hij zich ligt zou vergissen, en nam de gelegenheid waar om tegen Torteltak van hare lieve dochter te spreken. “Die Ambrosine is zulk een goed meisje, Mijnheer! Niets is haar ooit te veel. Wanneer ik haar iets vraag, zij is altijd gereed. Nu, indien ik het zeggen mag, wij hebben haar ook eene goede opvoeding gegeven. Zij spreekt zoo beelderig Fransch, en kent wat Engelsch ook. Zij teekent zoo heel lief, en speelt waarlijk mooi op de piano, schoon zij nog zoo jong is. Mijnheer Bax, de dansmeester, zegt, dat hij nooit zoo gracieus heeft zien dansen; en de catechiseerjufvrouw – Korenaar, hoe heet die catechiseerjufvrouw ook weer? – nu, die zegt, dat ze ook heel godsdienstig is. Ik zeg altijd, het is wel mijn eigen dochter, maar als Ambrosine ooit trouwt, dan kan de man, die haar krijgt, wel zeggen, dat hij een lot uit de loterij heeft getrokken. Ze is ook zoo huishoudelijk, dat ik mij haast met niets te bemoeien heb, en…”
“Daar, mama, is de parasol. Wilt u ze ook opzetten?”
“Dankje, lieve Ambrosine! de zon is nu al weer een weinigje weg. Maar à propos! heb je geen teekeningen bij je? Ik geloof gemerkt te hebben, dat Mijnheer veel van teekeningen houdt.”
“O, indien het niet te veel gevergd ware!” zei Torteltak.
“Maar, mama! denkt u, dat ik die nu meêgenomen heb? en daarenboven, ik ken er zoo heel weinig van!”
Hier waagde de heer Korenaar het, om dit discours af te breken, door op den toren van Gorkum te wijzen, en iets over de vestingwerken te zeggen, welke interruptie door de dochter met eenen lieven glimlach beantwoord werd, en door de moeder met een dito, minder lief dan grimmig; doch de oude Heer, die zoodanigen reeds velen gezien had, gedurende den langen tijd, dat hij gehuwd was geweest met zijne egade, die achttien jaren jonger was dan hij, ontroerde niet bijzonder sterk. Torteltak vond, dat gezegde gezigtsplooi aan mama geen nieuwe charme bijzette.
Mijnheer Korenaar vond het gepast, op te staan en naar het voorste gedeelte der stoomboot te gaan, om alzoo eene scheepslengte dichter bij Gorkum te wezen. Hij schaarde zich daar onder de menigte, die op stoombooten altijd belang stelt in de plaatsen, welke men passeert; en zijne wederhelft verzelde hem, na aan Torteltak en Ambrosine verzocht te hebben hunne plaatsen te bewaren. Nu mogt dan de jongeling eindelijk zelf het discours leiden; en daar hij alleen door stilzwijgen en toeknikken het hart der oude lieden gewonnen had, gevoelde hij, dat hij een anderen weg moest inslaan, om dezelfde overwinning bij de dochter te behalen. Gaarne zouden wij onze lezers veel van dit gesprek meêdeelen; maar het had geene getuigen, en Torteltak hield het voor ons steeds geheim. Wij weten dan ook niets, behalve dat Pols, die nieuwsgierig om hen heen gedwaald had, bij zijne eerste omwandeling Torteltak heeft hooren zeggen, “dat hij zou wenschen haar nooit gezien te hebben, zoo deze eerste maal ook tevens de laatste moest zijn;” en bij zijne tweede omwandeling Ambrosine: “Gij zult papa altijd aangenaam wezen.” – Misschien zal het vervolg der geschiedenis ons nadere opheldering geven.
Men was Gorkum voorbijgevaren. Eenige passagiers waren tegen anderen uitgewisseld. Voor Dikhorst, vier commis-voyageurs, drie tweede luitenants, twee bejaarde dames en Caro, had men een Rus, een bejaard majoor met zijn vierjarig klein dochtertje, en een koopman, die voor zijn genoegen en geheel zonder wasdoeken pakjes reisde, terug ontvangen. De oude Korenaar en zijne gade bekwamen gelukkig nieuwe vouwstoeltjes, want de anderen waren door de jonge lieden onattent bewaakt; maar de goede mama Korenaar was hierover niet knorrig. Ieder ging voort met zich op zijne wijze te amuseren, of niet te amuseren. Pols was nu ook tot zitten gekomen, en in gezelschap met Veervlug, De Morder en een Luitenant van de koloniale troepen. Men praatte, lachte, morde en streek de knevels op. Veervlug was heel vrolijk, en dronk zijn tweede glaasje bitter, daar zij Loevestein voorbijvoeren, op Hugo Grotius, of, gelijk hij hem noemde, den Grooten Huig, die een type was van de harmonie der vijf faculteiten. Pols, als een oud student, riep: “Bravo!” De Luitenant van de koloniale troepen boog met een verbaasd gelaat. Pols begon een discours met hem over de garnizoensplaatsen, en vroeg hem, of hij wél gecantonneerd geweest was; de Luitenant vroeg hem excuus, en zeide, dat hij bij de troepen voor de Koloniën diende. Pols vroeg of hij campagnes gemaakt had; de Luitenant vroeg hem andermaal excuus, en zeide, dat hij steeds te Harderwijk was. – Alles ging goed; maar, helaas! daar ziet Veervlug bij toeval, dat de Luitenant rood haar, een bleek gelaat en een blaauwen uniformhals heeft, en kan niet nalaten aan De Morder eene aardigheid van eene Hollandsche vlag in te fluisteren. De luitenant hoort het woord Hollandsche vlag, en ziet de vrienden, vooral Veervlug, uitbundig lachen, denkt dat de vlag beschimpt wordt, en meent voor het wapperend dundoek partij te moeten trekken. Verwoed staat hij op: “Ik ben Officier in Hollandsche dienst, Mijnheer! Ik zal de Hollandsche vlag tot mijn laatsten ademtocht verdedigen!” Pols tracht hem te bevredigen en op zijn stoel terug te trekken. De Luitenant stoot hem terug; het vouwstoeltje kantelt – Pols verliest zijne balans – zijn stroohoed vliegt in het water – zijn lichtblaauw jasje scheurt. Een edeldenkend commis-voyageur raapt hem op, en verwijdert zich voorzichtig met hem van de plaats des gevechts. Maar Joachim wil terugkeeren, om nog meer te bevredigen; doch gelukkig is de strijd spoedig geëindigd. De woede van den Luitenant is geweken; want Veervlug heeft zich zoo goed mogelijk verontschuldigd, en daarenboven, de Officier was buiten adem (zoo als Veervlug naderhand grinnekende aan Torteltak vertelde); dus had hij de vlag tot zijn laatsten ademtocht verdedigd. Pols kwam dus juist bij tijds, om de Madera voor de verzoeningsdronken te bestellen.
Torteltak had dit alles in de verte aangezien, als iemand, die zich over het gedrag zijner vrienden schaamt, en wenschte zich (evenwel mèt Ambrosine) honderd mijlen ver. Intusschen, wij moeten het tot zijne eer zeggen, indien het geval erger geworden was, hij zou zich niet aan het gevaar onttrokken hebben; want was hij een onstandvastig minnaar, toch was hij een standvastig vriend.
Holstaff had evenwel niets van dat alles gemerkt; want hij zat in de voorkajuit. Hij had namelijk, van het begin der reize af, naar menschen gezocht, die hem interessant voorkwamen, dat is: die hij voor ongelukkig mocht houden. Maar hij had op het dek niets dan vrolijke gezigten gezien, en beneden zag hij Engelschen, die verachtelijk gerust sliepen; zijn ergernis steeg ten top, toen hij een gelukkig jong paar zag, dat dus (naar de Morders berekening) nog geen volle week kon gehuwd zijn. In eene onaangename stemming verliet hij de eerste rangen, en hoopte in de voorkajuit gelukkiger te zijn, waar hij meer ongeluk vooronderstelde, schoon, helaas! daar moeijelijker van poëtischen aard. Bijna waren evenwel al zijne nasporingen vruchteloos, toen hij eindelijk duidelijk hoort zuchten. Pijlsnel daalt hij neder, en waarlijk, daar ziet hij aan de tafel eene vrouw niet jong meer, want zij heeft rimpels, en grijze haren komen door haar mutsje te voorschijn. “Zij zal toch nog niet oud zijn,” denkt hij; “maar de smart zal dat, eens zoo gladde, voorhoofd doorploegd hebben; die haren kunnen in één nacht grijs zijn geworden.” Zuchtende neemt hij plaats tegenover haar, en ziet haar van tijd tot tijd aan. In het begin had de oude vrouw hem naauwelijks opgemerkt, maar toen zij den welgekleeden jongeling aanziet, rijst zij uit hare achtelooze houding op, en wil het op den schoot gevallen breiwerk opnemen. Nog één oogenblik, en alle illusie ware voor Holstaff verloren geweest; want het denkbeeld van eene breijende ongelukkige wilde er niet bij hem in. Was het nog borduren geweest bij een ellendig lichtje, met verzwakte oogen en vermagerde vingeren; maar breijen…
Читать дальшеИнтервал:
Закладка:
Похожие книги на «Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden»
Представляем Вашему вниманию похожие книги на «Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden» списком для выбора. Мы отобрали схожую по названию и смыслу литературу в надежде предоставить читателям больше вариантов отыскать новые, интересные, ещё непрочитанные произведения.
Обсуждение, отзывы о книге «Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden» и просто собственные мнения читателей. Оставьте ваши комментарии, напишите, что Вы думаете о произведении, его смысле или главных героях. Укажите что конкретно понравилось, а что нет, и почему Вы так считаете.