Gustave Geffroy - In Midden-Bretagne
Здесь есть возможность читать онлайн «Gustave Geffroy - In Midden-Bretagne» — ознакомительный отрывок электронной книги совершенно бесплатно, а после прочтения отрывка купить полную версию. В некоторых случаях можно слушать аудио, скачать через торрент в формате fb2 и присутствует краткое содержание. Жанр: foreign_antique, foreign_prose, Путешествия и география, на нидерландском языке. Описание произведения, (предисловие) а так же отзывы посетителей доступны на портале библиотеки ЛибКат.
- Название:In Midden-Bretagne
- Автор:
- Жанр:
- Год:неизвестен
- ISBN:нет данных
- Рейтинг книги:4 / 5. Голосов: 1
-
Избранное:Добавить в избранное
- Отзывы:
-
Ваша оценка:
- 80
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
In Midden-Bretagne: краткое содержание, описание и аннотация
Предлагаем к чтению аннотацию, описание, краткое содержание или предисловие (зависит от того, что написал сам автор книги «In Midden-Bretagne»). Если вы не нашли необходимую информацию о книге — напишите в комментариях, мы постараемся отыскать её.
In Midden-Bretagne — читать онлайн ознакомительный отрывок
Ниже представлен текст книги, разбитый по страницам. Система сохранения места последней прочитанной страницы, позволяет с удобством читать онлайн бесплатно книгу «In Midden-Bretagne», без необходимости каждый раз заново искать на чём Вы остановились. Поставьте закладку, и сможете в любой момент перейти на страницу, на которой закончили чтение.
Интервал:
Закладка:
Men loopt hier door een doolhof van zuilen en boomen; door een smal deurtje, dat ik openstoot, ontdek ik een zaaltje in de dikte van den muur uitgehouwen. Het blijkt een badkamertje met een steenen kuip en breede steenen gezichten met een eeuwigen glimlach, die ’t gewelf moeten dragen. De kuip is in de diepte en twee steenen banken ziet men in den muur, terwijl door een smal raampje als een schietgat men ’t smaragd van het gebladerte en de grijze strepen van den regen kan onderscheiden.
Wie mag hier geleefd hebben? Welke vrouwendroomen zijn er in dit slot gedroomd, terwijl ginds in de verte het leven zijn drukken gang ging? Wie heeft op deze steenen bank en door dit spleetvenster de partijgangers der Ligue hun kanonnen hooren afvuren, waarvan de steenen kogels in de omringende grachten zijn teruggevonden? Hier, deze schuilhoek moet door iets bijzonders gekenmerkt zijn geweest, dat hij heeft standgehouden na den dood van het oude feodale kasteel en dat hij geëerbiedigd werd door hen, die in den naam van Lodewijk XIII en van Richelieu de ontmanteling van de sterkte tot stand brachten. Het heet het Bad der Koningin, zonder te zeggen, welke koningin bedoeld wordt, zonder twijfel de geheimzinnige koningin, die onzichtbaar blijft en hier komt, als er niemand is om haar te bespieden, als de waschvrouwen zwijgen en de brave vrouw met de zwarte muts in haar donkere bedstee ligt te droomen, terwijl de koe aan het herkauwen is in de stal en de burcht is ingeslapen met gesloten vensters, als zware oogleden over den gevel neergelaten en wanneer alle nieuwsgierige reizigers teruggekeerd zijn naar Parijs.
Dan komt de bleeke, blonde koningin geschreden langs de beek en, in haar lichten sluier gehuld, glijdt ze als een schaduw langs de hooge boomen, laat voetpaden ter zij en strijkt langs de zuilen, betreedt het kleine zaaltje en legt haar sluier af, om daarna haar schaduwlichaam neer te vlijen in ’t bassin, waar zachtjes water binnen vloeit. Dat gebeurt alles op schoone zomeravonden. Het gemurmel van het water en de ademhaling van de badende smelten samen met het gesuizel van de zomerlucht door de boomen; de nachtegalen zingen, zooals ze altijd gezongen hebben, een groenachtig maanlicht dringt door het smalle venster en draagt rozengeur naar binnen, ’t licht en die geuren van den nacht, zij alleen kennen het geheim van ’t kleine zaaltje en de komst van de bezoekster, die verdwijnen zal, zooals zij is gekomen, vóór de eerste aankondiging van den dageraad.
Ik ga heen door natgeregende lanen, en ik werp op de dingen dien laatsten blik van iemand, die weggaat, zonder te weten, of hij ooit terug zal komen; ik stap het hek uit en ben weer in een straat van het stadje. Een oude commis-voyageur rookt zijn pijpje voor zijn deur. Mignonne is ingespannen, ziet er best uit met glimmend vel, goed gevoed, geheel uitgerust. Komaan, Mignonne, vooruit naar Le Faouët. Het rijtuig springt over de slechte bestrating van Guéméné. De witte, zwarte en rossige gevels verdwijnen. Hier zijn we weer buiten. Een verrassing was het gehucht Kernascléden: eenige huizen rondom een plein, en wat op den achtergrond, onmiddellijk tegen de akkers aan, een prachtige gothische kerk van zwart graniet, met een voorhal, waarin de standbeelden van de twaalf apostelen staan te peinzen en waar de gewelven beschilderd zijn met verbleekte fresco’s, die nog de naïeve, uitdrukkingsvolle teekening laten herkennen. De legende zegt, dat engelen de werklieden geholpen hebben bij het bouwen van deze kerk van Kernascléden. Wat zeker is, de werklieden hebben als engelen gewerkt, toen zij met zoo gevoelige en toch vaste hand de rondsels en paneelen versierden, de spitsen en de galerijen aanbrachten.
Men gaat over een kleinen zijtak van de Scorff, dan over een zijtak van de Ellé zelve. Al dit land, dat door beekjes wordt doorsneden, is mooi en vruchtbaar. Een eindje stijgens en de eerste huizen van Le Faouët verschijnen. Het stadje heeft een goeden naam, als een dier oude bretonsche plaatsen, waar men in de herberg thuis is, waar de herbergierster vriendelijk is en de eetzaal uitkomt in de keuken, waar men van de toebereidselen voor den maaltijd niet onkundig blijft en men hoort praten over jacht en vischvangst, over hazen en forellen, paling en patrijzen, niet maar om eens wat te praten, maar als heusche dingen, want men ziet al spoedig al die onderwerpen van gesprek op tafel komen. Een land, dat als Le Faouët midden op de markt oude, mooie, stevige huizen heeft, die vast staan op hun grondvesten en groote daken hebben, bijna tot den grond toe, zulk een land moet rijk zijn aan gevogelte, dat dankbaar is voor zooveel goede nestplaatsen.
Tot besluit van mijn morgen wandel ik wat rond over het marktplein en de aangrenzende straten. Aan het einde van een der straatjes, die uitgaan van het plein, vind ik den winkel van de pannekoekenvrouw. Het ziet er niet als een winkel uit. ’t Is een dicht huis als een ander, alleen boven de lage deur is een witte pannekoek geschilderd. Als gij de deur opendoet, krijgt ge dadelijk den lekkeren geur van smakelijk gebak in den neus. Het huisje ziet er armoedig uit; maar alles is zindelijk en doet welbehagelijk aan, de groote schoorsteen met den ketelhaak, waaronder ’t houtvuur gloeit, het groote houten ledikant onder de gebloemde deken, een hooge kast, die provisiekast en tevens garderobe is, een tafel en banken van stevig eikenhout. Een zwart kipje loopt af en aan. ’t Is twaalf uur, tijd om te eten.
Zij heeft veel te doen, de oude Bretonsche pannekoekenbakster. Zij voorziet juist op het rechte oogenblik in de behoeften van hen, die voor niets anders tijd hebben dan om te werken. In groote steden loopt men soms bij den slager in; bretonsche menschen brengen u bij de pannekoekenvrouw, haar baksel is altijd welkom. Het haardijzer, waar het hout op rust, is niet warmer dan de goede vrouw, die daar al veertig jaren lang gebukt staat. Pannekoeken bakken is haar dagelijksch werk; zij verstaat het uitmuntend, haar hand is vast en licht; zij doet noch meer meel, noch meer boter in de pan dan precies noodig is, keert met het platte mes en dient de spijs voor naar den smaak der klanten. Haar rood gezicht is mager en hard als oud hout. Ook de buurvrouwen, die alleen wonen, komen bij haar eten en zoo’n maaltijd van pannekoeken, waarbij melk wordt geschonken, kost drie stuivers. De bakster luistert, onder haar werk door, naar ieders verhalen; maar ze let er niet op, en veel gaat het eene oor in en ’t andere uit. Vooral op marktdagen als vandaag, wanneer de menschen met kleine beurzen allen bij haar komen, heeft zij het druk. Wie goede zaken heeft gemaakt, gaat naar de herberg eten en laat soms door de meid een paar van de beroemde pannekoeken van mijn bakster halen. Zij werkt maar door en maakt haar stapel koeken grooter. Blijven er over, geen nood; die worden des avonds opgewarmd of koud gebruikt door wie geen vuur wil aanmaken.
Maar wij moeten Le Faouët vaarwel zeggen en de kapellen van Saint-Fiacre en Sainte-Barbe opzoeken. De eerste is in ’t Zuiden op den weg naar Quimperlé. Men kan daar een koor zien van 1440, met een fries, waarop tooneelen voorkomen uit de Reinaertsage en aan den kant waarvan de beelden staan van de Heilige Maagd, Johannes den Dooper, Gabriël, Adam en Eva, terwijl men er tooneelen ziet gebeeldhouwd uit het werkelijke leven, voorstellend de zonden, als diefstal, gulzigheid, woeker, spel en dans.
De Sint-Barbarakapel ligt naar het Noorden en is door een dwarsstraatje, dat naar buiten leidt, vrij spoedig te bereiken. Eerst heeft men rondom zich de eenzaamheid, waarin men slechts ’t gezang der vogels en ’t gegons van de insecten hoort, en daarna bestijgt men den heuvel met het kleine plateau boven de Ellé. Daar staat een kruis met een laag huisje ernaast, dat ik binnentreed. Een oud boertje met een zacht, naïef gezicht, waarboven een ronde hoed, begroet mij op den drempel. Hij is gekleed in een kort buisje met wijde broek en laat mij binnen in een vertrek, waar een vrouw in een bedstede ligt te kreunen. Zij wendt den bezoeker een vermagerd gelaat toe, waarin koortsoogen schitteren en mompelt een paar woorden, door de hijgende ademhaling afgebroken. „Het is niets,” zegt de oude, „ze heeft kou gevat, ze is verkouden,” en hij laat mij binnen in een tweede kamer, waar twee weefgetouwen staan. De oude gaat weer aan het werk. Tegenover hem is een jongen bezig. Beiden doen zij de spoelen heen en weer vliegen tusschen de draden door, en ik ga er even bij zitten, om naar hen te kijken. Zij gaan voort met hun eentonig werk, dat begeleid wordt door het gedreun van den weefstoel. Ik onderscheid tusschen de regelmatige geluiden der machine een anderen klank, een ruw gesnork en een gekraak, alsof er iets gemalen wordt. In een donkeren hoek der hut liggen een zwarte en een witte koe en zijn op een hoop stroo aan het herkauwen. Zij blazen en kauwen en vullen de kleine ruimte met hun dierlijke warmte en hun zware ademstooten. Dit is hier stal en werkplaats; ’t bescheiden, nederige werk bij de voedsterdieren van den mensch. Meer zou een schilder uit den ouden tijd niet hebben noodig gehad, om er de decoratie in te zien van de voorstelling eener Heilige familie, de Maagd, de oude Jozef en ’t kind Jezus. Wever of schrijnwerker, daar zou niet veel verschil in zijn geweest voor den naïeven kunstenaar, en hij zou de kribbe van Bethlehem hier zeer goed hebben kunnen plaatsen.
Читать дальшеИнтервал:
Закладка:
Похожие книги на «In Midden-Bretagne»
Представляем Вашему вниманию похожие книги на «In Midden-Bretagne» списком для выбора. Мы отобрали схожую по названию и смыслу литературу в надежде предоставить читателям больше вариантов отыскать новые, интересные, ещё непрочитанные произведения.
Обсуждение, отзывы о книге «In Midden-Bretagne» и просто собственные мнения читателей. Оставьте ваши комментарии, напишите, что Вы думаете о произведении, его смысле или главных героях. Укажите что конкретно понравилось, а что нет, и почему Вы так считаете.