“Het is tijd voor oorlog, mijn vriendin,” zei Thor zelfverzekerd. Het was de stem van een man, een krijger, een aanstaande Koning.
Mycoples krijste, klapperde met haar grote vleugels, en ze gingen de lucht in, de oceaan over, op weg naar Guwayne, Gwendolyn, Romulus, zijn draken, en de strijd van Thors leven.
Romulus stond op de boeg van zijn schip. Hij voer voor de vloot uit, duizenden schepen uit het Rijk achter hem, en hij keek tevreden uit naar de horizon. Hoog in de lucht vocht zijn groep draken tegen Ralibar. Hun gekrijs vulde de lucht. Romulus greep de reling stevig vast en duwde zijn vingernagels in het hout terwijl hij zag hoe zijn beesten Ralibar aanvielen en met hem de zee in stortten.
Toen hij zijn draken uit de zee omhoog zag schieten en er van Ralibar geen teken te bekennen was, schreeuwde Romulus het uit van vreugde en hij kneep zo hard in de reling dat die versplinterde. Romulus hief zijn handen boven zijn hoofd en voelde een kracht in zijn handpalmen branden.
“Ga, mijn draken,” fluisterde hij met lichtgevende ogen. “Ga.”
Hij had de woorden nauwelijks uitgesproken of zijn draken hadden hun zinnen al op de Hoge Eilanden gezet; ze stormden krijsend naar voren. Romulus kon voelen hoe hij hen stuurde. Hij was onoverwinnelijk, in staat om het hele universum te controleren. Zijn maancyclus was tenslotte nog steeds niet geëindigd. Zijn tijd van macht zou spoedig voorbij zijn, maar voor nu kon niets in de wereld hem stoppen.
Romulus’ ogen lichtten op terwijl hij de draken naar de Hoge Eilanden zag vliegen. In de verte zag hij mannen en vrouwen en kinderen schreeuwen en rennen voor hun levens. Hij keek verrukt toe hoe de vlammen naar beneden rolden en de mensen levend werden verbrand en het hele eiland werd verzwolgen door een enorme bal van vlammen en verwoesting. Hij genoot ervan om toe te kijken hoe alles werd verwoest, net zoals hij ervan had genoten toen de Ring werd verwoest.
Gwendolyn was erin geslaagd hem te ontvluchten—maar deze keer kon ze nergens meer heen. Eindelijk zou de laatste MacGil voorgoed verpletterd worden. Eindelijk zou er geen hoek in het universum meer over zijn waar men niet door hem onderdrukt werd.
Romulus wierp een blik over zijn schouders naar zijn duizenden schepen. Zijn immense vloot vulde de horizon. Hij haalde diep adem en gooide zijn hoofd achterover, spreidde zijn armen, en schreeuwde. Overwinning.
Gwendolyn stond in de spelonkachtige stenen kelder, opeengepakt met tientallen van haar mensen, en luisterde naar de aardbeving en vlammenzee die boven de grond woedde. Ze kromp bij elk geluid in elkaar. De aarde beefde soms zo hard dat ze struikelden en vielen, terwijl buiten enorme stukken puin naar beneden vielen, als speeltjes van de draken. Het geluid galmde onophoudelijk in Gwens hoofd. Het klonk alsof de hele wereld werd verwoest.
De hitte werd steeds intenser terwijl de draken keer op keer vuur spuwden naar de stalen deuren, alsof ze wisten dat ze zich daaronder hadden verborgen. Gelukkig werden de vlammen tegengehouden door het staal, maar er kwam zwarte rook door de kieren heen, wat het ademhalen bemoeilijkte en hen allemaal deed hoesten.
Er klonk het afschuwelijk geluid van steen tegen staal, en Gwen zag de stalen deuren boven haar hoofd buigen en trillen. Ze gaven bijna mee. De draken wisten duidelijk dat ze hier beneden zaten, en ze deden hun uiterste best om naar binnen te komen.
“Hoe lang zullen de deuren het houden?” vroeg Gwen aan Matus, die vlak bij haar stond.
“Ik weet het niet,” antwoordde Matus. “Mijn vader heeft deze ondergrondse kelder gebouwd om aanvallen te doorstaan van vijandelijke troepen—niet van draken. Ik denk niet dat ze het erg lang zullen houden.”
Gwendolyn voelde de dood steeds dichterbij komen terwijl de ruimte steeds heter werd. Ze had het gevoel alsof ze op een verschroeide aarde stond. Het werd steeds lastiger om te zien door de rook, en de grond trilde terwijl kleine stukken steen en stof op haar hoofd terecht kwamen.
Gwen keek om zich heen. Ze zag de angstige gezichten in de ruimte, en ze begon zich af te vragen of ze niet hadden getekend voor een langzame, pijnlijke dood door zich hier beneden terug te trekken. Misschien waren de mensen die boven meteen waren gestorven wel degenen die geluk hadden gehad.
Ineens vlogen de draken ergens anders heen. Gwen was verrast en vroeg zich af wat ze van plan waren. Enkele momenten later hoorde ze een oorverdovende klap, en de grond trilde zo hevig dat iedereen in de ruimte viel. De klap werd gevolgd door twee bevingen, als een aardverschuiving.
“Tirus’ fort,” zei Kendrick, die naast haar kwam staan. “Ze moeten het vernietigd hebben.”
Gwen keek op naar het plafond en besefte dat hij waarschijnlijk gelijk had. Wat zou anders zo’n lawine van vallende stenen kunnen veroorzaken? De draken waren duidelijk woedend en hadden de intentie om alles en iedereen op het eiland te verwoesten. Ze wist dat het slechts een kwestie van tijd was voor ze ook door de deuren van deze kamer zouden barsten.
In de tijdelijke stilte hoorde Gwen tot haar schrik ineens het schelle geluid van babygehuil. Het geluid boorde zich als een mes door haar heen. Ze kon het niet helpen; ze moest onmiddellijk aan Guwayne denken. Terwijl het gehuil, ergens bovengronds, steeds luider werd, raakte een deel van haar ervan overtuigd dat het Guwayne was die om haar huilde. Rationeel gezien wist ze dat het onmogelijk was; haar zoon was op zee, ver hier vandaan. En toch smeekte haar hart dat het zo zou zijn.
“Mijn baby!” schreeuwde Gwen. “Hij is daarboven. Ik moet hem redden!”
Gwen rende naar de trap toe, en voelde ineens een sterke hand op de hare.
Ze draaide zich om en zag dat haar broer Reece haar tegenhield.
“Mijn vrouwe,” zei hij. “Guwayne is hier ver vandaan. Dat is het gehuil van een andere baby.”
Gwen wilde dat het niet waar was.
“Hij is nog maar een baby,” zei ze. “Hij is helemaal alleen daarboven. Ik kan hem niet laten sterven.”
“Als u naar boven gaat,” zei Kendrick, hoestend van het roet, “dan moeten we de deuren achter je dichtdoen, en dan bent u helemaal alleen. U zal daar sterven.”
Gwen dacht niet meer helder na. Er was daarboven een levende baby, helemaal alleen, en ze wist dat ze hem moest redden—ongeacht de prijs.
Gwen schudde Reece’ hand van zich af en sprintte op de trap af. Ze rende met drie treden tegelijk naar boven, en voor iemand haar kon tegenhouden had ze de metalen paal die de deuren barricadeerde teruggetrokken. Ze zette haar schouder tegen de deur en duwde met al haar macht.
Gwen schreeuwde het uit van de pijn. Het metaal was zo heet dat het haar handpalmen verbrandde, en ze trok ze snel terug; onverschrokken trok ze haar mouwen over haar handen heen en duwde deuren helemaal open.
Gwendolyn begon hevig te hoesten terwijl ze de kelder uit barstte en de zwarte rookwolken uit de ondergrondse ruimte meenam. Terwijl ze struikelend aan de oppervlakte kwam, kneep ze haar ogen samen tegen het felle zonlicht. Ze bracht een hand naar haar ogen, en zag tot haar grote schok een enorme golf van verwoesting. Alles dat er enkele momenten geleden nog had gestaan was nu tot aan de grond toe afgebrand, gereduceerd tot hopen rokend en verkoold puin.
Het gehuil van de baby klonk luider hierboven, en Gwen keek om zich heen, wachtend tot de zwarte rookwolken zouden optrekken; toen zag ze, aan de andere kant van het hof, een baby op de grond liggen, gewikkeld in een deken. Vlakbij zag ze zijn ouders liggen, levend verbrand. Op de één of andere manier had de baby het overleefd. Misschien, dacht Gwen met een steek van ellende, was de moeder gestorven terwijl ze haar kind tegen de vlammen beschermde.
Ineens verschenen Kendrick, Reece, Godfrey en Steffen naast haar.
Читать дальше