Alistair stond op een loopbrug, en terwijl ze erlangs naar beneden keek, zag ze de zee tegen de rotsen slaan. Het geluid vulde haar oren. Een sterke windvlaag bracht haar uit balans, en toen Alistair opkeek zag ze, zoals ze al in zoveel dromen in haar leven had gezien, een kasteel op de rand van een klif, voorzien van een glimmende gouden deur. Daarvoor stond een enkele figuur, een silhouet, met haar handen naar haar uitgestrekt, alsof ze haar wilde omhelzen—maar Alistair kon haar gezicht niet zien.
“Mijn dochter,” zei de vrouw.
Alistair probeerde naar haar toe te lopen, maar haar benen zaten vast. Ze keek naar beneden en zag dat ze vastgeketend zat aan de grond. Hoe hard ze het ook probeerde, Alistair was niet in staat om te bewegen.
Ze strekte haar armen naar haar moeder uit en riep wanhopig: “Moeder, help me!”
Ineens voelde Alistair de wereld langs zich voorbij glijden, voelde hoe ze viel, en ze zag de loopbrug onder haar voeten instorten. Ze viel richting het water en sleurde een heel stuk van de loopbrug met zich mee.
Alistairs lichaam werd gevoelloos terwijl ze kopje onder ging in de ijskoude zee, nog altijd geboeid. Ze voelde hoe ze zonk, en toen ze opkeek zag ze het daglicht boven zich vervagen.
Alistair deed haar ogen open en zag dat ze zich in een kleine, stenen cel bevond, een plek die ze niet herkende. Er zat iemand voor haar, en ze herkende hem vaagjes: Erecs vader. Hij keek dreigend op haar neer.
“Je hebt mijn zoon vermoord,” zei hij. “Waarom?”
“Dat heb ik niet!” protesteerde ze zwakjes.
Hij fronste.
“Je wordt veroordeeld tot de doodstraf,” voegde hij toe.
“Ik heb Erec niet vermoord!” protesteerde Alistair. Ze ging staan en wilde naar hem toe lopen, maar merkte dat ze was vastgeketend aan de muur.
Er verscheen een tiental wachters achter Erec, gekleed in volledig zwarte wapenrusting en voorzien van formidabele viziers. Het geluid van hun rinkelende sporen vulde de ruimte. Ze liepen naar haar toe, grepen haar vast en trokken haar weg bij de muur. Maar haar enkels waren nog altijd geboeid, en het deed pijn.
“Nee!” gilde Alistair. Het voelde alsof ze werd verscheurd.
Alistair schrok wakker, badend in het zweet. Ze keek gedesoriënteerd om zich heen en probeerde uit te vinden waar ze was. Ze herkende de kleine, schemerige cel met de stenen muren en metalen tralies voor de ramen niet. Ze draaide zich om en probeerde te lopen, maar ze hoorde geratel en toen ze naar beneden keek zag ze dat haar enkels aan de muur waren vastgeketend. Ze probeerde ze los ze schudden, maar het lukte niet. Het koude ijzer sneed in haar enkels.
Alistair realiseerde zich dat ze in een kleine gevangenis zat, die zich gedeeltelijk onder de grond bevond. Het enige licht was afkomstig van het kleine raam, dat voorzien was van ijzeren tralies. Ze hoorde gejuich in de verte, en Alistair liep nieuwsgierig naar het raam, voor zover haar boeien dat toelieten. Ze leunde naar voren en keek er door heen in een poging een glimp van het daglicht op te vangen en te zien waar ze was.
Alistair zag een grote menigte—en aan het hoofd stond Bowyer, met een zelfingenomen, triomfantelijke grijns op zijn gezicht.
“Die tovenaarskoningin heeft geprobeerd haar aanstaande man te vermoorden!” bulderde Bowyer naar de menigte. “Ze benaderde me met een plot om Erec te doden en met mij te trouwen. Maar haar plannen zijn verijdeld!”
Er rees een verontwaardigd gejuich op, en Bowyer wachtte tot de menigte was gekalmeerd. Hij hief zijn handen en begon weer te spreken.
“Jullie kunnen gerust zijn: de Zuidelijke Eilanden zullen niet door Alistair geregeerd worden, of door iemand anders dan mijzelf. Nu Erec stervende is, zal ik, Bowyer, de eerstvolgende kampioen van de spelen, jullie beschermen.”
Er volgde een goedkeurend gejuich, en de menigte begon te roepen:
“Koning Bowyer, Koning Bowyer!”
Alistair keek vol afschuw toe. Het gebeurde allemaal zo snel, ze kon het nauwelijks verwerken. Alleen al de aanblik van dat monster, die Bowyer, vulde haar met woede. Daar was de man die had getracht haar geliefde te vermoorden. En hij claimde onschuldig te zijn, en probeerde haar te beschuldigen. En wat nog het ergste was, hij zou tot Koning worden benoemd. Zou er dan nooit gerechtigheid komen?
Maar wat er met haar gebeurde deed haar niet zoveel als de gedachte aan Erec die wegkwijnde in zijn bed, en nog altijd haar geneeskracht nodig had. Ze wist dat als ze niet snel de genezing zou voltooien, hij hier zou sterven. Het kon haar niet schelen als ze in deze kerker zou wegkwijnen voor een misdaad die ze niet had begaan—ze wilde alleen zeker weten dat Erec genezen was.
Ineens sloeg de deur van haar cel open, en Alistair schrok op toen ze een grote groep mensen naar binnen zag wandelen. In het midden liep Dauphine, vergezeld door Erecs broer, Strom, en zijn moeder. Achter hen liepen enkele koninklijke wachters.
Alistair wilde opstaan om hen te begroeten, maar de boeien sneden in haar enkels en er schoot een helse pijn door haar schenen.
“Is Erec in orde?” vroeg Alistair wanhopig. “Vertel het me alsjeblieft. Leeft hij nog?”
“Hoe durf je te vragen of hij nog leeft,” beet Dauphine.
Alistair wendde zich tot Erecs moeder, hopend op haar genade.
“Alstublieft, vertel me alleen of hij nog leeft,” smeekte ze. Haar hart brak van binnen.
Zijn moeder knikte somber terug en keek haar teleurgesteld aan.
“Ja,” zei ze zwakjes. “Maar hij is ernstig ziek.”
“Breng me naar hem toe!” drong Alistair aan. “Alstublieft. Ik moet hem genezen!”
“Je naar hem toe brengen?” herhaalde Dauphine. “De vermetelheid. Je komt niet bij mijn broer in de buurt—sterker nog, je gaat helemaal nergens heen. We kwamen alleen om je nog één keer te zien voor je executie.”
Alistairs hart zonk.
“Executie?” vroeg ze. “Is er geen rechter of jury op dit eiland? Is er geen gerechtigheid?”
“Gerechtigheid?” zei Dauphine, die met een rood aangelopen gezicht naar haar toe liep. “Jij waagt het om te vragen om gerechtigheid? We vonden het bebloede zwaard in jouw hand, onze stervende broer in jouw armen, en jij waagt het om over gerechtigheid te spreken? Ik zou zeggen dat het recht is geschied.”
“Maar ik zeg je, ik heb hem niet vermoord!” smeekte Alistair.
“Dat klopt,” zei Dauphine. Haar stem droop van het sarcasme. “Een magische, onbekende man kwam de kamer binnen en doodde hem, om vervolgens te verdwijnen en het wapen in jouw handen te leggen.”
“Het was geen onbekende man,” hield Alistair vol. “Het was Bowyer. Ik heb het zelf gezien. Hij heeft Erec neergestoken.”
Dauphine grijnsde.
“Bowyer heeft ons de rol laten zien die jij aan hem geschreven hebt. Je hebt hem gesmeekt om met hem te trouwen en een plan gesmeed om Erec te doden. Je bent ziek. Was het niet genoeg voor je om mijn broer en het Koningschap voor jezelf te hebben?”
Dauphine overhandigde Alistair de rol, en Alistairs hart zonk terwijl ze las:
Zodra Erec dood is, zullen we onze levens samen doorbrengen.
“Maar dat is mijn handschrift niet!” protesteerde Alistair. “Die rol is nep!”
“Ja, vast,” zei Dauphine. “Ik weet zeker dat je overal wel een verklaring voor hebt.”
“Ik heb nooit zo’n rol geschreven!” hield Alistair vol. “Luisteren jullie wel naar jezelf? Waarom zou ik Erec vermoorden? Ik hou van hem met heel mijn ziel. We waren bijna getrouwd.”
“En goddank waren jullie dat nog niet,” zei Dauphine.
“U moet me geloven!” hield Alistair vol terwijl ze zich tot Erecs moeder wendde. “Bowyer probeerde Erec te vermoorden. Hij wil het koningschap. Ik wil niet eens Koningin zijn. Dat heb ik nooit gewild.”
“Maak je geen zorgen,” zei Dauphine. “Dat wordt je ook niet. Sterker nog, je leven is voorbij. Hier op de Zuidelijke Eilanden vindt het recht sneller zijn beloop. Morgen zal je geëxecuteerd worden.”
Читать дальше