De woede explodeerde binnen in Caitlin, meer dan ze kon beheersen. Zodra Jimbo’s vinger haar raakte, hief ze haar hand met bliksemsnelheid, greep ze zijn pols en draaide die achterover. Er klonk een luid gekraak toen hij brak.
Ze hief zijn pols hoog achter hem en duwde hem met zijn gezicht naar voren op de grond.
Binnen een seconde lag hij hulpeloos op de grond. Ze stapte naar voren en zette haar voet achter in zijn nek, en hield die stevig tegen de vloer.
Jimbo schreeuwde van mijn.
“Jezus Christus, mijn pols, mijn pols! Klotewijf! Ze heeft mijn pols gebroken!”
Sam stond op, net als de anderen, en staarde geschokt naar het tafereel. Hij leek echt geschrokken. Hij had geen idee hoe zijn kleine zus zo’n enorme kerel zo snel neer had gekregen.
“Bied je excuses aan,” gromde Caitlin tegen Jimbo. Ze schrok van haar eigen stemgeluid. Het klonk keelachtig. Als een beest.
“Het spijt me. Het spijt me, het spijt me!” riep Jimbo jankend.
Caitlin wilde hem laten gaan, wilde er klaar mee zijn, maar een deel van haar kon het niet. De razernij had haar te plotsklaps overmand, en te sterk. Ze kon hem niet loslaten. Het raasde nog steeds door haar heen, en groeide nog steeds. Ze wilde deze jongen doden. Het was helemaal niet redelijk, maar het was wel zo.
“Caitlin!?” riep Sam. Ze kon de angst in zijn stem ruiken. “Alsjeblieft!”
Maar Caitlin kon niet loslaten. Ze ging deze jongen echt doden.
Op dat moment hoorde ze gegrom, en in haar ooghoek zag ze de hond, hij sprong met zijn tanden op haar keel gericht op haar af.
Caitlin reageerde onmiddellijk. Ze liet Jimbo los en in één beweging ving ze de hond midden in de lucht op. Ze kwam onder hem terecht en greep zijn buik, waarna ze hem wegwierp.
Hij vloog door de ruimte, drie, zes meter weg, met zo’n kracht dat hij door de houten muur van de schuur heen vloog. De muur versplinterde met een krakend geluid en de hond jankte en vloog aan de andere kant weer naar buiten.
Iedereen in de kamer staarde naar Caitlin. Ze konden niet geloven wat ze net hadden gezien. Het was duidelijk een daad van bovenmenselijke kracht en snelheid, en er was geen enkele verklaring voor. Iedereen stond te staren met zijn mond open.
Caitlin voelde zich overmand door emotie. Woede. Verdriet. Ze wist niet wat ze voelde, en ze vertrouwde zichzelf niet meer. Ze kon niet praten. Ze moest hier weg. Ze wist dat Sam niet mee zou komen. Hij was nu een ander mens.
Net als zij.
Caitlin en Caleb liepen langzaam langs de oevers van de rivier. Deze kant van de Hudson was verwaarloosd, en overal stonden verlaten fabrieken en brandstofdepots die niet meer gebruikt werden. Het was hier uitgestorven, maar vredig. Terwijl ze rondkeek zag Caitlin enorme brokken ijs op de rivier drijven, die langzaam uiteenvielen op deze dag in maart. Hun broze kraakgeluiden vervulden de lucht. Ze zagen er buitenaards uit doordat ze licht op de vreemdste manier weerkaatsten, zo langzaam als mist opkwam. Ze had zin om naar een van die enorme ijsschijven te lopen, erop te gaan zitten en hem haar mee laten nemen naar waar hij dan ook heen ging.
Ze wandelden in stilte, allebei in hun eigen wereld. Caitlin schaamde zich dat ze zoveel razernij had laten zien in het bijzijn van Caleb. Dat ze zo gewelddadig was geweest, en dat ze niet kon beheersen wat er met haar gebeurde.
Ze schaamde zich ook voor haar broer, dat hij zich zo had gedragen en dat hij vrienden was met zulke kneusjes. Zo had ze hem zich nog nooit zien gedragen. Ze schaamde zich dat ze Caleb hieraan had blootgesteld. Dit was geen manier om hem voor te stellen aan haar familie. Hij moest wel het slechtste over haar denken. En dat deed nog wel het meeste pijn.
Het ergste was dat ze vreesde waar ze van hieruit heen zouden gaan. Sam was haar grootste hoop geweest voor het vinden van haar vader. Verder had ze geen ideeën. Als ze die wel had, had ze hem zelf al wel jaren geleden gevonden. Ze wist niet wat ze moest zeggen tegen Caleb. Zou hij nu weggaan? Natuurlijk. Ze had geen nut meer voor hem, en hij moest een zwaard vinden. Waarom zou hij in hemelsnaam bij haar blijven?
Terwijl ze in stilte wandelden, voelde ze zich nerveus worden, omdat ze dacht dat Caleb het juiste moment zocht om haar met zorgvuldig gekozen woorden te vertellen dat hij weg moest. Zoals iedereen in haar leven weg was gegaan.
“Het spijt me heel erg,” zei ze uiteindelijk zachtjes, “dat ik me daar zo heb gedragen. Het spijt me dat ik mijn zelfbeheersing verloor.”
“Geeft niet. Je deed niks fout. Je bent aan het leren. En je bent heel krachtig.”
“Het spijt me ook dat mijn broer zich zo gedroeg.”
Hij glimlachte. “Als er iets is dat ik door de eeuwen heen heb geleerd, is het wel dat je je familie niet kunt beheersen.”
Ze liepen verder in stilte. Hij keek naar de rivier.
“Dus?” vroeg ze uiteindelijk. “Wat nu?”
Hij bleef staan en keek haar aan.
“Ga je me verlaten?” vroeg ze aarzelend.
Hij zag eruit alsof hij diep in gedachten verzonken was.
“Kun je een plaats bedenken waar je vader zou kunnen zijn? Iemand anders die hem kende? Wat dan ook?”
Ze had het geprobeerd. Er was niets. Helemaal niets. Ze schudde haar hoofd.
“Er moet iets zijn,” zei hij dringend. “Denk na. Je herinneringen. Heb je echt geen enkele herinnering?”
Caitlin dacht hard na. Ze sloot haar ogen en probeerde zich met al haar wilskracht wat te herinneren. Ze had zichzelf dezelfde vraag zó vaak gesteld. Ze had haar vader zo vaak in dromen gezien dat ze niet meer wist wat een droom was en wat werkelijkheid. Ze kon elke droom opsommen waarin ze hem had gezien. Het was altijd dezelfde droom: ze rende op een veld, met hem in de verte, en hij ging steeds verder weg als zij dichterbij kwam. Maar dat hem niet. Dat waren maar dromen.
Er waren flashbacks, herinneringen van toen ze een jong kind was, en ze ergens met hem heen ging. Ergens in de zomer, dacht ze. Ze herinnerde zich de oceaan. En het was warm, heel warm. Maar opnieuw wist ze niet zeker of het echt was. De grens leek steeds meer te vervagen. En ze kon zich niet herinneren waar dat strand precies was.
“Het spijt me zo,” zei ze. “Ik wilde dat ik wat had. Al was het maar voor mezelf. Ik heb echt niks. Ik heb geen idee waar hij is. En ik weet ook niet hoe ik hem kan vinden.”
Caleb draaide zich om naar de rivier. Hij zuchtte diep. Hij staarde naar het ijs, en zijn ogen veranderden weer van kleur, deze keer in zee-grijs.
Caitlin voelde dat de tijd naderde. Hij zou zich elk moment omdraaien en haar het nieuws vertellen. Hij ging weg. Ze had geen nut meer voor hem.
Ze wilde bijna iets verzinnen, een leugen over haar vader, een aanwijzing, zodat hij maar bij haar zou blijven. Maar ze wist dat ze dat niet kon maken.
Ze wilde huilen.
“Ik begrijp het niet,” zei Caleb zachtjes, nog steeds kijkend naar de rivier. “Ik wist zeker dat jij de ene was.”
Hij staarde in stilte. Het voelde alsof er uren voorbijvlogen dat ze stond te wachten.
“En er is nog iets dat ik niet begrijp,” zei hij uiteindelijk, en hij draaide zich om en keek naar haar. Zijn grote ogen werkten bedwelmend.
“Ik voel iets in jouw buurt. Onduidelijkheid. Bij anderen kan ik de levens die we hebben gedeeld zien, elke keer dat onze paden kruisten, in welke vorm dan ook. Maar bij jou is dat… troebel. Ik zie niks. Dat is me nog nooit eerder gebeurd. Het is alsof… ik iets niet mag zien.”
“Misschien hebben we helemaal geen levens gedeeld,” antwoordde Caitlin.
Hij schudde zijn hoofd.
“Dat zou ik ook zien. Bij jou kan ik geen van beide zien. Noch kan ik onze toekomst samen zien. Dat is me echt nog nooit overkomen. Nooit in 3.000 jaar. Het voelt alsof ik… me jou ergens van herinner. Alsof ik op het randje sta tussen zien of niet zien. Het ligt op het puntje van mijn geheugen, maar het komt naar niet. En ik word er gek van.”
Читать дальше