“Nee,” antwoordde Caitlin. “Daar waren we net.”
“Echt? Sorry, dat wist ik niet. Hij is tweedejaars, dus zo vaak zie ik hem niet. Heb je geprobeerd hem via chat te bereiken? Hij zit altijd op Facebook.”
“Ik ben mijn telefoon—” begon Caitlin.
“Neem de mijne,” onderbrak Luisa haar, en voor ze was uitgesproken duwde ze haar telefoon in Caitlins hand.
“Facebook staat al open. Gewoon inloggen en je kunt hem een bericht sturen.”
Natuurlijk, dacht Caitlin. Waarom dacht ik daar zelf niet aan?
Caitlin logde in, typte Sams naam in het zoekvakje, klikte op zijn profiel en klikte op ‘bericht’. Ze aarzelde, en vroeg zich af wat ze zou schrijven. Toen typte ze: “Sam. Ik ben het. Ik ben in de schuur. Kom naar me toe. Zo snel mogelijk.”
Ze klikte op ‘versturen’ en gaf de telefoon terug aan Luisa.
Caitlin hoorde wat rumoer en draaide zich om.
Een groep populaire laatstejaarsmeisjes kwamen recht op hen af door de hal. Ze fluisterden met elkaar. En iedereen keek recht naar Caleb.
Voor de eerste keer voelde Caitlin een golf van een nieuwe emotie opwellen in haar binnenste. Jaloezie. Ze kon in de ogen van deze meisjes – die haar nooit aandacht hadden geschonken – lezen dat zij Caleb van haar zouden afnemen zodra ze de kans kregen. Deze meisjes hadden invloed op elke jongen op school, elke jongen die ze wilden. Het maakte niet uit of die een vriendin had of niet. Je hoopte gewoon dat ze hun ogen niet op jouw vriend lieten vallen.
En nu staarden ze allemaal naar Caleb.
Caitlin hoopte, bad zelfs, dat Caleb immuun zou zijn voor hun krachten. Dat hij haar nog steeds leuk zou vinden. Maar terwijl ze dat dacht, kon ze niet bedenken waarom hij dat zou doen. Ze was zo middelmatig. Waarom zou hij bij haar blijven als er meisjes als deze waren die een moord voor hem zouden doen?
Caitlin bad stilletjes dat de meisjes gewoon door zouden lopen. Deze ene keer.
Maar natuurlijk deden ze dat niet. Haar hart bonsde terwijl de groep afdraaide en recht om hen af kwam.
“Hallo, Caitlin,” zei een van de meisjes tegen haar in een quasi-aardige stem.
Tiffany. Ze was lang, had lang blond haar, blauwe ogen en was graatmager. Ze was van top tot teen in designerkleding gekleed. “Wie is je vriend?”
Caitlin wist niet wat ze moest zeggen. Tiffany en haar vrienden hadden zelfs nog nooit de tijd aan Caitlin doorgegeven. Ze hadden zelfs nog nooit haar richting op gekeken. Ze was geschokt dat ze wist dat ze bestond, en dat zelfs haar naam wisten. En nu begonnen ze een gesprek. Natuurlijk wist Caitlin dat het niets met haar te maken had. Ze wilden Caleb graag genoeg om zichzelf te verlagen tot een gesprek met haar.
Dit betekende niet veel goeds.
Caleb moest Caitlins onrust hebben gevoeld, want hij kwam een stap dichterbij en sloeg een arm rond haar schouder.
Caitlin was nog nooit van haar leven zo dankbaar geweest voor welk gebaar dan ook.
Met hervonden zelfvertrouwen vond Caitlin de kracht om te praten. “Caleb,” antwoordde ze.
“Aha, en wat doen jullie hier?” vroeg een ander meisje. Bunny. Zij was een kopie van Tiffany, maar dan met bruin haar. “Ik dacht dat je weg was gegaan of zoiets.”
“Nou, ik ben terug,” antwoordde Caitlin.
“Dus ben jij hier ook, zeg maar, nieuw?” vroeg Tiffany aan Caleb. “Ben je laatstejaars?”
Caleb glimlachte. “Ja, ik ben nieuw hier,” antwoordde hij cryptisch.
Tiffany’s ogen sprongen op bij haar interpretatie dat hij nieuw was op hun school. “Leuk,” zei ze. “Er is vanavond een feestje, als je zin hebt. Bij mij thuis. Het is eigenlijk alleen voor goede vrienden, maar jij bent ook welkom. En, uhm… jij ook, denk ik,” zei Tiffany met een blik op Caitlin.
Caitlin voelde woede in haar binnenste opwellen.
“Ik waardeer de uitnodiging, dames,” zei Caleb, “maar helaas moet ik zeggen dat Caitlin en ik vanavond al een belangrijke afspraak hebben.”
Caitlin voelde haar hart zwellen.
Gewonnen.
Ze zag hun gezichtsuitdrukking instorten als een rij dominosteentjes, en ze had zich nog nooit zo opgelucht gevoeld.
De meisjes draaiden hun neuzen en dropen af.
Caitlin, Caleb, en Luisa stonden weer alleen. Caitlin ademde uit.
“Oh mijn God!” zei Luisa. “Die meisjes geven nog niet eens de tijd door aan iemand, laat staan een uitnodiging.”
“Weet ik,” zei Caitlin nog steeds opgewonden.
“Caitlin!” zei Luisa plotseling en greep naar haar arm. “Ik herinner me plotseling wat. Susan zei wat over Sam. Vorige week. Dat hij bij de Colemans uithing. Sorry, maar ik herinner het me nu pas. Misschien helpt het.”
De Colemans. Natuurlijk. Daar moest hij wel zijn.
“Trouwens,” ging Luisa gehaast verder, “we gaan vanavond samen wat drinken bij de Franks. Je moet erbij zijn! We missen je zo. En natuurlijk moet je Caleb meebrengen. Het wordt een geweldig feestje. De halve klas komt. Je móét erbij zijn.”
“Nou… Ik weet niet –”
De bel ging.
“Ik moet gaan! Ik ben zo blij dat je terug bent! Ik hou van je. Bel me. Doei!” zei Luisa en ze zwaaide naar Caleb, draaide zich om en haastte zich door de gang.
Caitlin stond zichzelf toe zich haar normale leven weer voor te stellen. Hangen met vrienden, naar feestjes gaan, op een normale school zitten, bijna haar diploma halen… Het voelde prettig. Heel even probeerde ze alle gebeurtenissen van de laatste week buiten te sluiten. Ze stelde zich voor dat er niets slechts was gebeurd.
Maar toen keek ze om en zag ze Caleb, en de realiteit stroomde weer binnen. Haar leven was veranderd. Voor altijd. Het zou nooit meer terug veranderen. Ze moest het gewoon accepteren.
Om nog maar te zwijgen over de politie die haar zocht omdat ze iemand had vermoord. Of dat het een kwestie van tijd was voor ze haar ergens te pakken kregen. Of het feit dat het hele vampiersras haar nog steeds wilde doden. Of dat het zwaard dat ze zocht enorm veel mensenlevens kon redden.
Het leven was zeker niet wat het ooit was, en dat zou het nooit meer zijn. Ze moest haar huidige werkelijkheid gewoon accepteren.
Caitlin legde haar hand in Calebs arm en leidde hem door de voordeuren. De Colemans. Ze wist waar ze woonden, en dat Sam daar zou slapen was niet meer dan logisch. Als hij niet op school was, was hij nu waarschijnlijk daar. Dat moest hun volgende bestemming zijn.
Terwijl ze door de voordeuren de frisse buitenlucht in liepen, verbaasde ze zich hoe goed het voelde om deze highschool te verlaten – en deze keer voorgoed.
*
Caitlin en Caleb liepen over het erf van de familie Coleman, en de sneeuw kraakte onder hun voeten. Het huis zelf was niet veel – een bescheiden boerderij langs een landweggetje. Maar helemaal achterin, aan het einde van het erf, stond een schuur. Caitlin zag alle versleten pick-uptrucks lukraak geparkeerd in de tuin staan, en ze kon de voetstappen in het ijs en de sneeuw zien, en ze wist dat er veel verkeer richting die schuur was gegaan.
Dat was wat kinderen in Oakville deden: ze hingen rond in elkaars schuren. Oakville was net zo plattelands als het voorstedelijk was, en dit gaf hen de kans om in een gebouw rond te hangen dat ver van hun ouderlijk huis lag, zodat hun ouders niet wisten wat ze deden, en dat hen dat ook niet uitmaakte. Het was stukken beter dan rondhangen op een zolder. Je ouders konden niets horen. En je had je eigen ingang en uitgang.
Caitlin ademde diep in terwijl ze naar de schuur liep en de zware, houten deur opende.
Het eerste dat ze merkte was de geur. Wiet. Er hingen hele wolken in de lucht.
Dat, gemengd met de geur van oud bier. En veel te veel ook.
Wat haar daarna opviel—meer dan wat ook— was de geur van een dier. Ze had nog nooit zulke scherpe zintuigen gehad. De schok van de aanwezigheid van het dier raasde door haar zintuigen, alsof ze net aan ammoniak had geroken.
Читать дальше