Maar Kyra was erachter gekomen dat ze een gave had met twee wapens die haar, ondanks haar grootte en geslacht, tot een formidabele tegenstander maakten: haar boog en haar staf. De eerste had ze zich als vanzelf eigen gemaakt, de tweede had ze bij toeval ontdekt, manen geleden, toen ze niet in staat bleek om een tweesnijdend zwaard op te tillen. De mannen hadden destijds gelachen om haar onvermogen om het zwaard op te tillen, en één van hen had spottend een staf naar haar toegegooid.
“Kijk eens of je deze stok kan optillen!” had hij geroepen, en de anderen waren in lachen uitgebarsten. Kyra was de schaamte die ze op dat moment had gevoeld nooit vergeten.
In het begin hadden haar vaders mannen haar staf beschouwd als een grapje; zij gebruikten het tenslotte als trainingswapen. Ze zagen haar houten stok als een speeltje, en het had haar niet bepaald meer gerespecteerd gemaakt.
Maar ze had het grapje in een onverwacht wapen van wraak veranderd, een wapen dat gevreesd werd. Een wapen waar nu zelfs veel van haar vaders mannen zich niet tegen konden verdedigen. Kyra was verrast geweest door het lichte gewicht, en nog meer toen ze ontdekte dat ze er best goed mee was—zo snel dat ze klappen kon tegen terwijl soldaten hun zwaarden nog niet eens hadden opgetild. Meerdere mannen waar ze mee had gespard waren bont en blauw geslagen, en slag voor slag, had ze zich een weg naar respect gevochten.
Kyra had zich, door eindeloze nachten van trainen, vaardigheden meester gemaakt die de mannen verbijsterden, vaardigheden die geen van hen helemaal begrepen. Ze hadden steeds meer interesse gekregen in haar staf, en ze had hen wat dingen geleerd. Voor Kyra vulden haar boog en haar staf elkaar aan, en waren ze beiden even belangrijk: ze had haar boog nodig voor gevechten op lange afstand, en haar staf voor close combat.
Kyra had ook ontdekt dat ze een aangeboren gave had waar het deze mannen aan ontbrak: ze was lenig. Ze was als een witvis in een zee van langzaam bewegende haaien, en hoewel deze oudere mannen een enorme kracht hadden, kon Kyra om hen heen dansen, in de lucht springen, ze kon zelfs een salto over hen heen maken en in een perfecte koprol landen—of op haar voeten. En haar lenigheid gecombineerd met haar staftechniek was een dodelijke combinatie.
“Wat doet zij hier?” klonk een norse stem.
Kyra, die aan de zijlijn van het trainingsveld naast Anvin en Vidar stond, hoorde paarden naderen en draaide zich om. Ze zag Maltren naar hen toen rijden, geflankeerd door een aantal van zijn vrienden. Hij hijgde nog, vers van de training. Hij keek minachtend op haar neer, en haar maag trok samen. Van al haar vaders mannen was Maltren de enige die haar niet mocht. Om de één of andere reden had hij haar al gehaat vanaf het moment dat hij haar voor het eerst had gezien.
Maltren zat op zijn paard, ziedend van woede; met zijn platte neus en lelijke gezicht. Hij hield ervan om te haten, en hij leek in Kyra een doelwit gevonden te hebben. Hij had altijd iets op haar aanwezigheid tegen gehad, waarschijnlijk omdat ze een meisje was.
“Je zou in je vaders fort moeten zijn, meisje,” zei hij, “en het feestmaal moeten voorbereiden met de andere jonge, onwetende meisjes.”
Leo, die naast Kyra stond, gromde naar Maltren, en Kyra legde een geruststellende hand op zijn kop.
“En waarom is die wolf op ons trainingsveld toegestaan?” voegde Maltren toe.
Anvin en Vidar wierpen Maltren een koude, harde blik toe. Ze kozen Kyra’s kant, en Kyra bleef glimlachend staan, wetende dat ze hun bescherming had en dat hij haar niet kon dwingen om te vertrekken.
“Misschien moet je maar weer gaan trainen,” antwoordde ze spottend, “en je niet druk maken over het komen en gaan van een jong, onwetend meisje.”
Maltren liep rood aan en wist niet wat hij moest zeggen. Hij draaide zich om en wilde wegstormen, maar niet zonder haar nog een trap na te geven.
“Speren vandaag,” zei hij. “Je kunt maar beter uit de buurt blijven van echte mannen die met echte wapens gooien.”
Hij draaide zich om en reed weg. Ze keek hem na. Haar vreugde om hier te zijn was getemperd door zijn aanwezigheid.
Anvin wierp haar een meelevende blik toe en legde een hand op haar schouder.
“De eerste les van een krijger,” zei hij, “is te leren leven met degenen die je haten. Of je het nu leuk vind of niet, je zult zij-aan-zij met hen vechten, en afhankelijk van hen zijn. Vaak komen de ergste vijanden niet van buitenaf, maar van binnen.”
“En degenen die niet kunnen vechten, hebben teveel praatjes,” klonk een stem.
Kyra draaide zich om en zag een grijnzende Arthfael naar hen toelopen. Hij koos haar kant, zoals hij altijd deed.
Net als Anvin en Vidar was Arthfael een lange, trotse krijger met een kaal hoofd en een lange, ruwe zwarte baard. Hij had een zwak voor haar. Hij was één van de beste zwaardvechters, nauwelijks overtroffen, en hij nam het altijd voor haar op. Zijn aanwezigheid stelde haar op haar gemak.
“Het zijn maar praatjes,” voegde Arthfael toe. “Als Maltren een betere krijger was geweest, zou hij zich meer druk maken om zichzelf dan om anderen.”
Anvin, Vidar en Arthfael bestegen hun paarden en reden achter de anderen aan, en Kyra keek hen na. Waarom haatten sommige mensen? vroeg ze zich af. Ze wist niet of ze het ooit zou begrijpen.
Terwijl ze over de velden galoppeerden, bewonderde Kyra de geweldige strijdpaarden. Ze kon niet wachten op de dag dat ze er zelf één had. Ze zag de mannen in cirkels over het veld rijden, langs de stenen muren, zag hoe hun paarden soms uitgleden in de sneeuw. De mannen namen speren aan die hen werden aangereikt door enthousiaste schildknapen, en wierpen ze naar doelwitten in de verte: schilden die aan takken hingen. Wanneer ze raak wierpen, klonk er het herkenbare gekletter van metaal.
Het was moeilijker dan het eruit zag, kon ze zien, om vanaf de paardenrug te werpen, en meerdere mannen misten, voornamelijk wanneer ze op de kleinere schilden mikten. Van de speren die raak waren, raakten slechts weinigen het midden—alleen Anvin, Vidar, Arthfael en een paar anderen wisten nauwkeurig hun doelwitten te raken. Maltren miste een aantal keer. Hij vloekte en wierp haar kwaadaardige blikken toe, alsof het haar schuld was.
Kyra, die warm wilde blijven, haalde haar staf tevoorschijn en begon hem rond te draaien in haar handen, boven haar hoofd, rond en rond, alsof het een levend ding was. Ze haalde uit naar denkbeeldige vijanden, blokkeerde denkbeeldige aanvallen, wisselde van hand, langs haar hals, rond haar middel. De staf was als een derde arm voor haar, het hout versleten na jaren gebruik.
Terwijl de mannen over het trainingsveld galoppeerden, rende Kyra naar haar eigen kleine veldje, een klein stuk dat door de mannen werd genegeerd en dat ze helemaal voor zichzelf had. Stukken wapenrustingen bungelden aan touwen aan een groepje bomen, op verschillende hoogtes, en Kyra rende erdoor heen. Ze deed of elk doelwit een tegenstander was, en raakte ze met haar staf. De lucht vulde zich met het gekletter van hout tegen metaal terwijl ze tussen de bomen door rende, slaand en duikend terwijl ze terugzwaaiden naar haar. In haar beleving waren haar aanvallen en verdedigingen glorieus, en versloeg ze een leger van denkbeeldige vijanden.
“Al iemand gedood?” klonk een spottende stem.
Kyra draaide zich om en zag Maltren naar haar toe rijden, die haar spottend uitlachte voor hij weer verder reed. Ze wilde dat iemand hem eens op zijn plek zou zetten.
Kyra nam een pauze toen ze de mannen zag afstijgen en een cirkel zag vormen in het midden van het veld. Hun schildknapen renden naar voren en gaven hen houten trainingszwaarden, gemaakt van dik eikenhout, die bijna net zoveel wogen als staal. Kyra bleef bij het hek. Haar hart begon sneller te slaan terwijl ze de mannen zag sparren. Meer dan ooit wilde ze dat ze met hen mee kon doen.
Читать дальше