“Trekken,” commandeerde hij. “Trek voor je leven.”
De mannen keken naar Irrien, en Irrien knikte. Als dit een paar levens zou kosten, was het het waard zijn. Hij keek toe hoe de mannen trokken, alsof ze een zwaar zeil hesen. Ze sleurden het beest niet uit zijn schuilplaats, maar leken hem wel te overtuigen om in beweging te komen.
Het beest klom met zijn enorme klauwen uit het gat in de grond. Het was een wezen met een flinterdunne, leerachtige huid, met daaronder botten die groter waren dan de mannen zelf. Sommigen van die botten staken als speerpunten door de huid heen. Het beest was zo groot als een hoog schip, en zag er onbedwingbaar uit. Het had de kop van een krokodil, met in het midden van de schedel een enkel groot oog dat met een onheilspellende gele blik voor zich uit staarde.
N’cho haalde meer kettingen tevoorschijn en overhandigde die aan de andere mannen. Al snel werd het beest door een hele compagnie van krijgers in bedwang gehouden. Zelfs geketend was het een angstaanjagend wezen. Het leek een gevoel van dood uit te stralen, en het gras kleurde spontaan bruin door zijn aanwezigheid.
Irrien ging staan. Hij liet zijn zwaard aan zijn riem hangen, maar alleen omdat het geen zin had om een zwaard te trekken. Hoe moest hij iets doden dat duidelijk niet leefde op een manier die hij begreep? En waarom zou hij het willen doden, als het precies was wat hij nodig had om het op te nemen tegen de krijgers op Haylon, en het meisje dat schijnbaar nog gevaarlijker was dan hen allemaal?
“Zoals beloofd, Eerste Steen,” zei N’cho. Hij gebaarde als een slavenhouder die een bijzonder duur exemplaar liet zien. “Een wezen dat gevaarlijker is dan welk wezen dan ook.”
“Gevaarlijk genoeg om één van de Ouden te doden?” wilde Irrien weten.
Hij zag de huurling knikken, als een wapensmid die trots was op zijn creatie.
“Dit wezen is pure dood, Eerste Steen,” zei hij. “Het is in staat om alles te doden dat leeft. Ik neem aan dat u tevreden bent?”
Irrien zag de mannen worstelen om het beest in bedwang te houden, en trachtte de kracht van het wezen in te schatten. Hij kon zich niet voorstellen dat hij er ooit tegen zou vechten. Hij kon zich niet voorstellen dat iemand een confrontatie met dat beest zou overleven. Even ontmoette het oog van het beest zijn blik, en Irrien zag alleen maar haat: een diepe, blijvende haat voor alles dat leefde.
“Als je het na afloop weer terug kunt stoppen,” zei Irrien. “Ik zit er niet op te wachten dat dat ding achter mij aan komt.”
N’cho knikte. “Dit wezen is niet gemaakt voor deze wereld, Eerste Steen,” zei hij. “De kracht die het bij elkaar houdt zal uiteindelijk uitbranden.”
“Breng hem naar de boten,” commandeerde Irrien.
N’cho knikte. Hij gebaarde naar de mannen en gaf bevelen over waar ze moesten trekken en hoe hard. Irrien zag het toen één van de mannen zich verstapte, en het beest uithaalde. Hij scheurde de man in tweeën.
Irrien was bijna nergens bang voor, maar voor dit ding wel. Maar dat was goed. Het betekende dat het een machtig wezen was. Machtig genoeg om zijn vijanden af te slachten.
Machtig genoeg om hier een einde aan te maken, voor eens en altijd.
Stephania stond ongeduldig in een ontvangstkamer in Ulrens grote huis. Ondanks de angst die ze voelde keek ze net zo uitdrukkingsloos als de standbeelden die er stonden. Er was angst, ondanks het feit dat ze naar dit moment toe had gewerkt, en ondanks alles dat ze had gedaan om hier te komen.
Ze wist van haar poging om Irrien te verleiden hoe erg dit fout kon gaan. Eén verkeerde stap en het zou haar dood betekenen, of erger. Ze zou verkocht worden als het speeltje van één of andere rijke man. Hopelijk was de voormalige Tweede Steen makkelijker te verleiden dan de eerste.
De constante aanwezigheid van het tuig dat haar hierheen hadden gebracht, werkte ook op Stephania’s zenuwen. Ze praatten niet met haar, en behandelden haar niet met het respect dat haar positie vereiste. De twee mannen stonden als cipiers bij de deur. De vrouw was inmiddels vertrokken om Ulren op de hoogte te brengen van Stephania’s komst.
Stephania maakte van haar tijd gebruik om uit te vinden hoe ze zichzelf het beste kon presenteren. Ze koos een sofa die in het midden van de ruimte stond, en ging er elegant op zitten, verleidelijk zelfs. Ze wilde Ulren onmiddellijk duidelijk maken waarom ze hier was.
Toen de Tweede Steen de ontvangstkamer binnenliep, vergezeld door de vrouw, moest Stephania haar best doen om niet op te staan en weg te lopen. Het was nog lastiger om de glimlach op haar gezicht te behouden, maar gelukkig had Stephania veel ervaring met het verbergen van haar ware gevoelens.
De standbeelden van Ulren hadden een ruige, aantrekkelijke jonge man in de bloei van zijn leven laten zien, maar daar leek de Tweede Steen allang niet meer op. Hij was oud. Wat nog erger was, ouderdom was hem niet gunstig gezind geweest bij het uitdelen van rimpels en levervlekken. Het weinige haar dat hij nog had was dun, en hij had talloze littekens. Dit was het soort man waar meisjes van adel grapjes over maakten, degene waarmee de armste moest trouwen om het geld. Hij was niet iemand die Stephania zou moeten overwegen als potentiele echtgenoot.
“Eerste Steen Ulren,” zei Stephania glimlachend. Ze ging staan. “Wat fijn om je eindelijk te ontmoeten.”
Ze loog omdat er iets veel belangrijkers dan geld op het spel stond. Deze man kon haar haar koninkrijk teruggeven. Hij kon haar teruggeven wat haar was afgenomen, en meer.
“Mijn bediende vertelt mij dat je Stephania bent, de aristocrate die kortstondig koningin van het Rijk was,” zei Ulren. “Je hebt geruchten verspreid om mijn aandacht te krijgen. Die heb je nu. Ik hoop dat je daar geen spijt van krijgt.”
Stephania glimlachte opzettelijk breder en raakte zijn arm aan. “Hoe kan ik spijt krijgen van het ontmoeten van de machtigste man ter wereld? Vooral als ik een voorstel voor hem heb?”
Ze bestudeerde Ulrens gezicht en probeerde het idee dat ze met hem naar bed zou moeten gaan te negeren. Dat probleem kwam later wel, en Stephania zou hoe dan ook doen wat nodig was.
“Wat voor voorstel?” vroeg Ulren. Stephania zag dat hij haar bekeek met de honger die mannen altijd hadden als ze naar haar keken. Ze verborg haar afschuw.
“Een aanzoek,” zei Stephania. “Wie anders zou een geschikte echtgenoot voor me kunnen zijn?”
Ulren bekeek Stephania van top tot teen en knipte toen met zijn vingers. “Ah, ik snap het. Een aristocrate die een toevluchtsoord zoekt. Sla haar in de boeien, fouilleer haar, brandmerk haar, en laat haar achter in mijn vertrekken. Ik zal een beetje plezier met haar beleven voor ze naar het slavenblok gaat.”
Stephania zag het tuig naar voren lopen, en even dacht ze aan alle keren dat Irrien haar had bedreigd. Hij was ook respectloos geweest, maar hij had in elk geval nog het fatsoen gehad om haar voor zichzelf te claimen, en deze keer zat Stephania niet midden in een invasie.
De vrouw kwam op haar af. De kettingen in haar handen lieten zien dat ze deze uitkomst al had verwacht, en haar glimlach zei dat ze er naar uit had gekeken. Stephania negeerde haar en liep naar de andere wachters toe.
“Denk maar niet dat je hier wegkomt,” zei de vrouw.
De twee wachters versperden Stephania de weg. Dat bracht hen iets dichter bij elkaar, en dat was precies waar Stephania op gewacht had. Ze haalde een klein opgevouwen papiertje uit haar mantel en blies erop.
Er kwam poeder uit, en dat verraste de wachters. Stephania hield voor de zekerheid haar adem in, maar ze hoefde zich geen zorgen te maken. De wachters snakten naar adem toen ze het poeder inademden en het hun longen vulden. Eén van hen greep naar zijn keel, alsof dat hem kon helpen. De ander greep zich vast aan de muur om te voorkomen dat hij viel.
Читать дальше