Er ontstond opschudding in de zaal. De Spreker van de Doden keek om zich heen, en wendde zich toen tot Jeva. Hij duwde haar richting de deur.
“Je kunt beter gaan,” zei hij. “Ga, voordat ze je vermoorden voor blasfemie.”
Maar Jeva ging niet. De doden hadden haar al verteld dat ze hiervoor zou sterven. Als dat de prijs was die ze moest betalen om hulp te krijgen, dan het zij zo. Ze stond daar, in het oog van de storm. Toen een man op haar afrende, trapte ze hem naar achteren. Ze bleef staan. Dat was het enige dat ze op dat moment kon doen. Ze wachtte op het moment dat één van hen haar zou vermoorden.
Jeva was in de war toen dat niet gebeurde. Het werd rustiger in de ruimte, en de mensen die voor haar stonden draaiden zich naar haar om. Eén voor één lieten ze zich op hun knieën vallen. De Spreker van de Doden liep naar voren.
“Het lijkt erop dat we met je meegaan naar Haylon, zuster.”
Jeva knipperde met haar ogen. “Ik… begrijp het niet.”
Ze had dood moeten zijn. De doden hadden haar verteld dat dat haar dood het offer was dat ze wilden.
“Ben je onze manier van leven zo snel vergeten?” zei de priester. “Je hebt ons een dood geboden die het waard is. Wie zijn wij om ons daartegen te verzetten?”
Jeva liet zich ook op haar knieën vallen. Ze wist niet wat ze moest zeggen. Ze had de dood verwacht, en in plaats daarvan het leven gekregen. Nu moest ze het laten gelden.
“We komen eraan, Thanos,” fluisterde ze.
Irrien negeerde de pijn van zijn verwondingen terwijl hij naar het zuiden reed, over de weg die door zijn leger al in modder was veranderd. Hij dwong zichzelf om rechtop in het zadel te blijven zitten en niets te laten merken. Hij stopte niet, hij vertraagde zelfs niet, ondanks zijn vele sneeën, verbanden en hechtingen. Wat er aan het einde van deze reis lag, was te belangrijk om uit te stellen.
Zijn mannen reden met hem mee, en de rit terug naar Delos ging nog sneller dan hun aanval op het Noorden. Sommigen raakten achter omdat ze zich bezig moesten houden met het bijeenhouden van de slaven of omdat ze wagens met geplunderde spullen met zich meenamen, maar de meeste mannen reden met hun heer mee, klaar voor de gevechten die nog zouden komen.
“Ik hoop voor je dat je het niet mis hebt,” snauwde Irrien naar N’cho.
De huurling reed naast hem, met de schijnbaar onuitputtelijke kalmte die hij altijd uit leek te stralen, alsof het feit dat de horde van Irriens beste krijgers achter hen hem niets deed.
“Je zult het zien als we Delos bereiken, Eerste Steen.”
Dat duurde niet lang, hoewel Irriens paard toen ze arriveerden zwaar hijgde en zijn flanken nat waren van het zweet. Irrien volgde N’cho, die hen bij de weg vandaan leidde, naar een ruimte die vol stond met ruïnes en grafstenen. Toen hij halt hielt, keek Irrien om zich heen. Hij was niet onder de indruk.
“Dit is het?” wilde hij weten.
“Dit is het,” verzekerde N’cho hem. “Een ruimte waar het leven zwak genoeg is om… andere wezens op te roepen. Wezens die in staat zijn om één van de Ouden te doden.”
Irrien steeg af. Hij had het met gemak en gratie moeten doen, maar zijn pijnlijke verwondingen zorgden ervoor dat hij op een lompe manier de grond raakte. Het herinnerde hem aan wat de huurling en zijn kameraden hem hadden aangedaan, aan waar N’cho voor zou boeten als hij zijn belofte niet nakwam.
“Het ziet eruit als een eenvoudige begraafplaats,” beet Irrien naar hem.
“Het is al een plek des doods sinds de tijd van de Ouden,” antwoordde N’cho. “De dood is hier zo vaak geweest dat hij de deur op een kiertje heeft laten staan. Het vereist slechts de juiste woorden, de juiste symbolen om de deur helemaal te openen. En de juiste offers, uiteraard.”
Irrien had moeten weten dat een man die zich kleedde als een priester des doods om een offer zou vragen. En toch, als hij hem de middelen kon geven om het kind van de Ouden te doden, dan was het het waard.
“Er zullen slaven gebracht worden,” beloofde hij. “Maar als je faalt, zul je hen terugzien in de dood.”
Het meest angstaanjagende van dit alles was het feit dat de huurling daar niet eens op reageerde. Hij behield zijn kalmte, en liep naar een plek die eruitzag alsof er een massagraf onder lag. Hij haalde poeders en toverdrankjes uit zijn gewaden tevoorschijn, en begon markeringen op de grond te tekenen.
Irrien keek toe en wachtte. Hij ging in de schaduw van één van de tombes zitten en probeerde te verbergen hoe erg zijn lichaam pijn deed na de lange rit. Hij zou maar graag verder Delos in zijn gereden om te baden en zijn wonden te verzorgen, en misschien even te rusten. Maar dan zouden zijn mannen vragen stellen over waarom hij niet hier was. En hij moest sterk zijn.
Dus stuurde hij zijn mannen erop uit om offers te halen, en gaf hen een lijst met andere dingen waarvan N’cho had gezegd dat ze nodig waren. Het duurde meer dan een uur voor ze terugkwamen uit de stad, met de meest bizarre verzameling van benodigdheden. Er kwam een dozijn priesters des doods mee met de slaven en smeersels, de kaarsen en de vuurpotten.
Irrien zag N’cho glimlachen bij het zien van de priesters, met een zelfverzekerdheid die Irrien vertelde dat hij geen spelletjes speelde.
“Ze willen zien hoe het in zijn werk gaat,” zei hij. “Ze willen zien of het wel echt mogelijk is. Ze geloven erin, maar ze geloven er niet in.”
“Ik geloof het als ik het zie,” zei Irrien.
“Dan zul je het zien, mijn heer,” antwoordde de huurling.
Hij liep terug naar de ruimte die hij met de symbolen van zijn toverkunst had gemarkeerd, en stak kaarsen aan. Hij gebaarde om de slaven naar voren te brengen, en bond hen één voor één vast aan staken rondom de cirkel die hij getekend had. Vervolgens smeerde hij hen in met oliën die hen deden worstelen en smeken.
Dat was echter niets vergeleken met hun geschreeuw, dat oprees toen de huurling hen in brand stak. Irrien hoorde een aantal van zijn mannen naar adem snakken bij het aanschouwen van de achteloze wreedheid. Anderen klaagden over verspilling. Irrien stond daar alleen maar. Als dit niet werkte, had hij later alle tijd om N’cho te vermoorden.
Het werkte echter wel, op een manier die Irrien nooit had kunnen voorzien.
Hij zag N’cho de cirkel uitstappen. Terwijl hij zong, leek de grond binnenin de cirkel in te storten, alsof er een zinkgat ontstond. De schreeuwende, brandende offers vielen in het gat terwijl N’cho onverstoorbaar door bleef dingen.
Irrien hoorde het gekraak van de tombes die open begonnen te breken. Een graf vlakbij de plek waar Irrien stond scheurde met een oorverdovend lawaai door tweeën. Irrien zag de hoe de botten er als in een draaikolk werden uitgerukt, waarna ze het gat in de grond werden ingezogen.
Er volgden nog meer botten. Het was alsof ze door een magische kracht naar het gat toe werden getrokken, met de snelheid van geworpen speren. Irrien zag een man door een dijbeen doorboord worden, waarna hij mee het gat in werd gesleurd. Hij schreeuwde toen hij viel
En toen werd alles weer stil. N’cho gebaarde naar de priesters des doods om naar voren te komen. Ze gingen bij hem staan, duidelijk benieuwd naar wat hij dan ook aan het doen was. Irrien vond het belachelijk dat ze hun verlangen naar macht op de eerste plaats zetten, dat ze het zelfs belangrijker vonden dan hun eigen leven.
Irrien had al geraden wat er kwam, nog voordat een enorme hand met klauwen uit het gat omhoog kwam en één van de priesters greep. De klauwen boorden zich dwars door de priester heen en sleurden de om genade smekende man met zich mee.
N’cho kwam meteen in actie en wikkelde een lichte, zilveren ketting om de arm van het wezen heen, alsof hij een wild paard ving. Hij overhandigde het uiteinde van de ketting aan een groep soldaten. Ze hielden de ketting voorzichtig vast, alsof ze verwachtten dat zij zelf de volgende slachtoffers zouden worden.
Читать дальше