Hij streek een servetje glad en plaatste de punt van de pen erop. Dit was geen nieuwe vaardigheid die hij nooit eerder had geleerd; dit was een tactiek van Professor Lawson, eentje die hij al vele malen in het verleden had gebruikt om zich iets te herinneren en beter in zijn geheugen op te slaan.
Hij dacht terug aan zijn conversatie, als dat het juiste woord was, met de drie Arabische ontvoerders. Hij probeerde niet te denken aan hun dode ogen, het bloed op de vloer, of het dienblad met de scherpe werktuigen bedoeld om wat voor waarheid hij volgens hen bezat uit hem te snijden. In plaats daarvan concentreerde hij zich op de verbale details en schreef de eerste naam op die in hem opkwam.
Toen prevelde hij het hardop. “Sjeik Mustafar.”
Een Marokkaanse geheime locatie. Een man die zijn hele leven slechts weelde en macht had gekend, die minderbedeelden als vuil behandelde, hen onder zijn schoen vertrapte als vuil – nu in zijn broek scheet omdat hij weet dat je hem tot aan zijn nek in het zand kan begraven en niemand ooit zijn botten zou vinden.
“Ik heb je alles verteld dat ik weet!” dringt hij aan.
Tuttut. “Mijn informatie vertelt een ander verhaal. Vertelt dat je een hele hoop meer weet, maar dat je misschien bang bent voor de verkeerde mensen. Moet je es horen, Sjeik…mijn maatje in de kamer hiernaast? Hij begint een beetje zenuwachtig te worden. Het punt is, hij heeft een hamer – ’t is maar een klein dingetje hoor, een rotshamertje, net zoals geologen gebruiken? Maar het werkt super op kleine beenderen, knokkels…”
“Ik zweer het!” De sjeik wringt nerveus zijn handen. Je herkent het als een tic. “Er waren andere gesprekken over de plannen, maar die waren in het Duits, Russisch…ik verstond er niets van!”
“Ach, jeweetwel, Sjeik…een kogel klinkt hetzelfde in iedere taal.”
Reid kwam met een schok terug in de aftandse kroeg. Hij had een droge keel. De herinnering was intens geweest, zo levend en helder als welke herinnering dan ook waarvan hij zeker wist dat hij die echt ervaren had. En dit was zijn stem in zijn hoofd geweest, die zo achteloos liep te dreigen en dingen zei waarvan hij nooit gedroomd had dat hij ze tegen een ander zou zeggen.
Plannen. De sjeik had zeker iets gezegd over plannen. Wat voor vreselijk iets ook in zijn onderbewuste liep te zeuren, hij had een sterk gevoel dat het nog niet gebeurd was.
Hij nam een slokje van zijn inmiddels lauwe koffie om zijn zenuwen te kalmeren. “Oké,” zei hij tegen zichzelf. “Oké.” Tijdens zijn ondervraging in de kelder hadden ze gevraagd naar zijn medeagenten in het veld, en waren er drie namen door zijn hoofd geflitst. Hij schreef eentje op, en las het toen hardop voor. “Morris”.
Ogenblikkelijk doemde een gezicht voor hem op, een man van begin dertig, knap om te zien en zich daar terdege van bewust. Een arrogante halve grijns met een kant van zijn mond. Donker haar, gekapt om hem jonger te doen lijken.
Een privelandingsbaan in Zagreb. Naast je rent Morris. Jullie hebben allebei jullie pistool getrokken, met de lopen naar de grond gericht. Je mag die twee Iraniërs niet het vliegtuig laten bereiken. Morris richt tijdens het rennen en vuurt twee schoten af. Een raakt een kuit en de eerste man valt op de grond. Je haalt de andere in en gooit hem met geweld tegen de grond aan…
Een andere naam. “Reidigger.”
Een jongensachtige glimlach, keurig gekamd haar. Een klein buikje. Het overgewicht zou hem beter staan als hij een paar centimeter langer was geweest. Krijgt flink wat plagerijen te verduren, maar ondergaat die goedmoedig.
De Ritz in Madrid. Reidigger dekt de gang terwijl jij de deur intrapt en de bommenlegger verrast. De man grijpt het pistool op het bureau, maar jij bent sneller. Je breekt zijn pols…Later vertelt Reidigger je dat jij het geluid in de gang kon horen. Zijn maag was ervan omgekeerd. Iedereen lachte.
De koffie was nu koud geworden, maar Reid merkte het nauwelijks. Zijn vingers beefden. Er was geen twijfel over mogelijk; wat er ook met hem aan het gebeuren was, dit waren herinneringen – zijn herinneringen. Of die van iemand. Die ontvoerders hadden iets uit zijn nek gesneden en het een geheugenonderdrukker genoemd. Dat kon niet waar zijn; dit was hij niet. Dit was iemand anders. Hij kreeg de herinneringen van iemand anders, vermengd met zijn eigen herinneringen.
Reid plaatste de pen weer op het servetje en schreef de laatste naam op. Hij zei het hardop: “Johansson.” Een gestalte zwom zijn gedachten binnen. Lang blond haar, verzorgd en glanzend. Gladde, mooie jukbeenderen. Volle lippen. Donkergrijze ogen. Een visioen flitste…
Milaan. Avond. Een hotel. Wijn. Maria zit op het bed met haar benen onder haar gevouwen. De bovenste drie knoopjes van haar blouse staan open. Haar haar is in de war. Je hebt nooit eerder opgemerkt hoe lang haar wimpers zijn. Twee uren geleden zag je haar nog twee mannen in een vuurgevecht ombrengen, en nu is het Sangiovese en Pecorino Toscano. Jullie knieën raken elkaar bijna aan. Haar blik kruist de jouwe. Jullie zwijgen allebei. Je kan ik het in haar ogen zien, maar ze weet dat jij het niet kan. Ze vraagt naar Kate…
Reid kromp ineen toen een plotselinge hoofdpijn kwam opzetten die zich over zijn schedel verspreidde als een donderwolk. Tegelijkertijd vervaagde en verdween het visioen. Hij perste zijn ogen samen en greep een hele minuut lang zijn slapen vast totdat de hoofdpijn was verdwenen.
Wat was dat nou weer?
Om een of andere reden leek het erop dat de herinnering aan deze vrouw, Johansson, een kleine migraine had getriggerd. Nog verontrustender was het bizarre gevoel dat hem na de hoofdpijn gegrepen had. Het voelde aan als…begeerte. Nee, het was meer dan dat – het voelde aan als passie, versterkt door spanning en zelfs een beetje gevaar.
Hij vroeg zich af wie de vrouw was, maar schudde het van zich af. Hij wilde geen nieuwe hoofdpijn oproepen. In plaats daarvan deed hij de pen weer op het servet, met het plan om de laatste naam op te schrijven – Nul. Dat was hoe de Iraanse onderhandelaar hem genoemd had. Maar voordat hij het kon opschrijven of oplezen, kreeg hij een raar gevoel. De haren achterop zijn nek stonden recht overeind.
Hij werd bekeken.
Toen hij weer opkeek, zag hij een man in de duistere deuropening van Féline staan. Zijn blik was aan Reid vastgeklonken als een havik die een muisje bestudeerd. Reid voelde zich bevriezen. Hij werd bekeken.
Dit was de man die hij hier kwam ontmoeten, dat wist hij zeker. Herkende hij hem? De Arabische mannen hadden dat duidelijk niet. Verwachtte deze man iemand anders?
Hij legde zijn pen neer. Langzaam en behoedzaam verfrommelde hij het servetje en liet het in zijn halflege koude koffie vallen.
De man knikte eenmaal. Reid knikte terug.
Toen reikte de vreemdeling achter zij rug, naar iets dat in de achterkant van zijn broek weggestopt was.
Reid stond op met zo’n vaart dat zijn stoel bijna omviel. Zijn hand omklemde ogenblikkelijk de kolf van de Beretta, die warm was van zijn onderrug. Zijn gedachten schreeuwden hem paniekerig toe. Dit is een openbare ruimte. Er zijn hier mensen. Ik heb nog nooit eerder een pistool afgevuurd.
Voordat Reid zijn pistool kon trekken had de vreemdeling een portemonnee uit zijn achterzak gehaald. Hij grinnikte naar Reid, duidelijk geamuseerd door zijn nerveuze gedrag. Niemand anders in de kroeg leek het opgemerkt te hebben, behalve de serveerster met het rattennest op haar hoofd, die simpelweg een wenkbrauw optrok.
De vreemdeling liep naar de bar, schoof een briefje over de tafel, en mompelde iets tegen de barman. Toen begaf hij zich naar Reids tafeltje. Hij bleef een lang moment achter de lege stoel staan, met een kleine grijns op zijn lippen.
Hij was jong, niet ouder dan dertig, met zeer kort geknipt haar en een driedagenbaard. Hij was nogal slungelig en had een ingevallen gezicht, waardoor zijn scherpe jukbeenderen en uitstekende kin er bijna karikaturaal uitzagen. Zeer ontwapenend was de bril met een zwarte hoornen montuur die hij droeg, en deed denken dat Buddy Holly in de jaren tachtig was opgegroeid en cocaïne had ontdekt.
Читать дальше