1 ...7 8 9 11 12 13 ...22 Zijn handen beefden toen hij naar het nummer op de burner belde.
Een ruwe mannenstem antwoordde bij de tweede rinkel. “Is het gebeurd?” vroeg hij in het Arabisch.
“Ja,” antwoordde Reid. Hij probeerde zijn stem zo goed hij kon te maskeren en zich een accent aan te meten.
“Je hebt de informatie?”
“Mm.”
Een lang moment zweeg de stem. Reids hart bonsde in zijn borst. Hadden ze beseft dat hij niet de ondervrager was?
“187 Rue de Stalingrad,” zei de man tenslotte. “Acht uur vanavond.” En hij hing op.
Reid beëindigde het gesprek en ademde diep in. Rue de Stalingrad? dacht hij. In Frankrijk?
Hij wist nog niet precies wat hij nu zou gaan doen. Zijn hoofd voelde aan alsof hij een muur had gesloopt en een hele nieuwe kamer aan de andere kant had ontdekt. Hij kon niet naar huis gaan zonder erachter te komen wat er met hem aan de hand was. Zelfs als hij dat wel deed, hoe lang zou het duren voor ze hem weer zouden vinden, en zijn meisjes? Hij had maar een aanwijzing. Hij moest daar achteraan.
Hij liep het kleine huisje uit en stond in een nauwe steeg, die uitmondde in een straat die Rue Marceau heette. Hij wist meteen waar hij was – een buitenwijk van Parijs, slechts een paar straten verwijderd van de Seine. Hij moest bijna lachen. Hij dacht dat hij uit zou komen op de straten van een Midden-Oosterse stad, verwoest door oorlog. In plaats daarvan vond hij een boulevard vol winkeltjes en rijtjeshuizen, doodnormale voorbijgangers die genoten van een ongedwongen middagje, goed ingepakt tegen de kille februariwind.
Hij stak het pistool in de tailleband van zijn spijkerbroek en stapte de straat in. Hij ging op in de menigte en probeerde geen aandacht te laten vestigen op zijn bloederige hemd, verband, of duidelijke kneuzingen. Hij sloeg zijn armen stevig om zich heen – hij zou wat nieuwe kleding nodig hebben, een jas, iets dat warmer was dan alleen dit hemd.
Hij moest controleren dat zijn dochters veilig waren.
Daarna zou hij antwoorden gaan zoeken.
De straten van Parijs bewandelen voelde als een droom – alleen niet op de manier die iemand zou verwachten of zelfs maar wensen. Reid bereikte het kruispunt van de Rue de Berri en de Avenue des Champs-Élysées, als altijd een toeristentrekpleister ondanks het koude weer. De Arc de Triomphe doemde een paar blokken verder noordwest op, het middelpunt van de Place Charles de Gaulle, maar Reid had geen oog voor de grandeur ervan. Een nieuwe visioen flitste door zijn hoofd.
Ik ben hier eerder geweest. Ik heb op deze plek gestaan, en heb naar dit straatbordje gekeken. Ik droeg een spijkerbroek en een zwart motorjack, de kleuren van de wereld gedempt door gepolariseerde zonnebril…
Hij sloeg rechts af. Hij wist niet zeker wat hij hier zou aantreffen, maar hij had een griezelig vermoeden dat hij het zou herkennen als hij het zag. Het was een volslagen bizar gevoel om niet te weten waar hij op weg naartoe was tot hij er aankwam.
Het voelde alsof ieder nieuw schouwspel een vignet van vague herinnering opriep, elk losgekoppeld van de rest, en toch samenhangend. Hij wist dat het café op de hoek de beste pastis serveerde die hij ooit zou proeven. De zoete geur van de patisserie aan de overkant van de straat deed water in zijn mond lopen voor hartige palmiers. Hij had nooit eerder palmiers geproefd. Toch?
Zelfs geluiden schokten hem. Voorbijgangers kletsten met elkaar over koetjes en kalfjes terwijl ze over de boulevard flaneerden. Af en toe wierpen ze steelse blikken op zijn verbonden, gekneusde gezicht.
“Ik zou de andere man niet willen zien,” zei een jonge Fransman binnensmonds tegen zijn vriendin. Ze grinnikten beiden.
Oké, niet in paniek raken, dacht Reid. Kennelijk kan je Arabisch en Frans spreken. De enige andere taal die Professor Lawson sprak was Duits, en een paar zinnetjes in het Spaans.
Er was nog iets, iets dat moeilijker te definiëren was. Onder zijn benauwde zenuwen en instinct om op de vlucht te slaan, naar huis gaan, zich ergens te verschuilen, onder dat al was een kille, stalen terughoudendheid. Het was als de zware hand van een oudere broer op zijn schouder, een stem in zijn achterhoofd die zei, Relax. Je weet dit allemaal.
Terwijl de stem hem zachtjes vanuit zijn achterhoofd begeleidde, waren zijn dochters en hun veiligheid op de voorgrond. Waar waren ze? Wat dachten ze op dat moment? Wat zou het voor hen betekenen als ze beide ouders verloren?
Hij hield nooit op aan hen te denken. Zelfs toen hij in elkaar geslagen werd in die bedompte keldergevangenis, zelfs terwijl deze flitsen van visioenen zijn gedachten binnenvielen, had hij aan zijn meisjes gedacht – vooral aan die laatste vraag. Wat zou er met hun gebeuren als hij daar in die kelder stierf? Of als hij stierf tijdens het doen van het volkomen roekeloze ding dat hij nu zou doen?
Hij moest het weten. Hij moest op een of andere manier contact maken.
Maar eerst had hij een jas nodig, en niet alleen om de bloedvlekken op zijn hemd te bedekken. Het februariweer naderde tien graden Celsius maar het was nog altijd te koud om alleen in zijn hemd rond te lopen. De boulevard werkte als een windtunnel en er stond een straffe wind. Hij dook de eerste de beste kledingboetiek binnen en koos de eerste jas die zijn aandacht trok – een donkerbruin bomberjack, leer met een voering van fleece. Vreemd, dacht hij. Hij zou nooit eerder zo’n jack uitgekozen hebben, met zijn tweed- en ruitjeskledingsmaak, maar het trok hem aan.
Het bomberjack kostte tweehonderdveertig euro. Geen probleem; hij had een zak vol geld. Hij koos ook een nieuw hemd uit, een lichtgrijs T-shirt, en toen een spijkerbroek, nieuwe sokken en stevige bruine laarzen. Hij bracht al zijn aankopen naar de toonbank en betaalde contant.
Op een van de briefjes was een duimafdruk in bloed. De verkoper met samengeknepen lippen deed alsof hij het niet opmerkte. Een flits als van een stroboscoop in zijn hoofd –
“Een man gaat een pompstation binnen, helemaal onder het bloed. Hij betaalt voor zijn benzine en staat op het punt te vertrekken. De onthutste verkoper roept, ‘He man, gaat het wel?’ De man glimlacht. ‘O ja hoor, met mij wel. Het is niet mijn bloed.’
Die grap heb ik nog nooit eerder gehoord.
“Mag ik uw paskamer gebruiken?” vroeg Reid in het Frans.
De verkoper wees naar achter in de winkel. Hij had tijdens de hele transactie geen woord gezegd.
Voordat hij zich omkleedde, bekeek Reid zich voor de eerste keer in een schone spiegel. Jezus, wat zag hij eruit. Zijn rechteroog was vreselijk opgezwollen en het verband zat onder de bloedvlekken. Hij zou een drogist moeten vinden om goede eerstehulp spullen te kopen. Hij liet de inmiddels smerige en enigszins bloederige spijkerbroek over zijn gewonde dij glijden met een grimas. Iets viel op de grond en deed hem opschrikken. De Beretta. Hij was bijna vergeten dat hij het had.
Het pistool was zwaarder dan hij verwacht zou hebben. Negenhonderdvijfenveertig gram ongeladen, wist hij. Het voelde in zijn hand als het omhelzen van een oude geliefde, bekend en vreemd tegelijk. Hij zette het neer en kleedde zich verder om, propte zijn oude kleding in de winkeltas, en stak het pistool in de tailleband van zijn nieuwe spijkerbroek, tegen zijn onderrug aan.
Op de boulevard hield Reid zijn hoofd naar beneden en liep snel, zijn blik gericht op het trottoir. Hij kon op dit moment geen afleidende visioenen gebruiken. Hij gooide de tas met oude kleren in een vuilnisbak op een straathoek zonder vaart te minderen.
“O! Excusez-moi,” verontschuldigde hij zich toen zijn schouder hard tegen een passerende vrouw in pak botste. Ze keek hem boos aan. “So sorry.” Ze snoof en liep geïrriteerd weg. Hij stak zijn handen in zijn jaszakken – samen met de mobiele telefoon die hij uit haar handtas had gejat.
Читать дальше