Alfred Brehm - Het Leven der Dieren - Deel 2, Hoofdstuk 01 - De Boomvogels.

Здесь есть возможность читать онлайн «Alfred Brehm - Het Leven der Dieren - Deel 2, Hoofdstuk 01 - De Boomvogels.» — ознакомительный отрывок электронной книги совершенно бесплатно, а после прочтения отрывка купить полную версию. В некоторых случаях можно слушать аудио, скачать через торрент в формате fb2 и присутствует краткое содержание. ISBN: , Жанр: Природа и животные, foreign_antique, foreign_prose, на нидерландском языке. Описание произведения, (предисловие) а так же отзывы посетителей доступны на портале библиотеки ЛибКат.

Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels.: краткое содержание, описание и аннотация

Предлагаем к чтению аннотацию, описание, краткое содержание или предисловие (зависит от того, что написал сам автор книги «Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels.»). Если вы не нашли необходимую информацию о книге — напишите в комментариях, мы постараемся отыскать её.

Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels. — читать онлайн ознакомительный отрывок

Ниже представлен текст книги, разбитый по страницам. Система сохранения места последней прочитанной страницы, позволяет с удобством читать онлайн бесплатно книгу «Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels.», без необходимости каждый раз заново искать на чём Вы остановились. Поставьте закладку, и сможете в любой момент перейти на страницу, на которой закончили чтение.

Тёмная тема
Сбросить

Интервал:

Закладка:

Сделать

Het nest wordt altijd in een holte gebouwd, gewoonlijk in een gat van een boom, bij uitzondering in spleten van muren of rotsen. Zeer gaarne gebruikt de schrandere Vogel de woning, die baas Specht getimmerd heeft, als wieg voor zijne kinderen. Hij houdt er echter niet van, dat zijn huis een grootere deur heeft, dan volstrekt noodig is; hij maakt daarom gebruik van een goed bedacht middel om den ingang te vernauwen tot de kleine opening, die zijn lichaam kan doorlaten. “Dit geschiedt met leem of een andere kleverige grondsoort, die, evenals men dit van de Zwaluwen gedurende den nestbouw ziet, door het op lijm gelijkende speeksel bevochtigd, verbonden en bijeengehouden wordt. De veranderingen aan de opening van zijn nest brengt hij schielijk tot stand; het eene kluitje leem voor, het andere na draagt hij in den snavel aan en plakt het met dit werktuig vast, nadat hij het aan alle zijden met speeksel bevochtigd heeft. ’t Is alsof men een kleinen metselaar aan ’t werk ziet, die om een deur dicht te metselen den eenen steen na den anderen in de opening legt en vasthecht. Deze muur van leem heeft eene dikte van 2 cM. of meer, en is na gedroogd te zijn, zoo stevig, dat men hem er niet met den vinger uitbreken kan, maar een beitel moet gebruiken om hem weg te nemen.” Het echtpaar is, naar het schijnt, zeer verheugd, als hun woning gereed is. “Het mannetje zit in de nabijheid van het nest en laat jubelend zijn paringsroep weerklinken, terwijl het wijfje ijverig in- en uitgaat.” In het nest gevoelen zij zich, naar het schijnt volkomen veilig. Toen Pralle, om te onderzoeken of een nest van een Boomklever, dat hij onderzoeken wilde, bewoond was, onder tegen den stam klopte, kwam de Vogel halverwege uit de opening te voorschijn, keek een tijd lang nieuwsgierig naar den onderzoeker en sloop daarna met het gevoel van volkomen veilig te zijn weer in zijn hol terug. Dit spel herhaalde zich nog eenige malen en eerst toen men in den boom klom, vloog het dier weg. In bosschen van breedgebladerde boomen bestaat het nest uit stukjes van bladen van beuken en eiken, in naaldhoutbosschen altijd uit uiterst dunne schilfers denneschors, die, daar zij niet stevig vereenigd kunnen worden, zoo los op elkander liggen, dat het moeilijk te begrijpen is, hoe de eieren bij het uit- en invliegen van den Vogel bijeen en boven op de schilfers blijven liggen. Men zou kunnen meenen, dat zij onder dit fijne materiaal bedolven zouden moeten geraken. Op deze gebrekkige ligplaats vindt men in de laatste dagen van April of in de eerste van Mei 6 à 9 eieren, die op kalk- of melkwitten grond uiterst fijn met lichtroode of donkerder stipjes geteekend zijn en veel op eieren van Meezen gelijken. Het wijfje bebroedt ze alleen; de jongen komen na 13 of 14 dagen uit en worden door beide ouders met Insecten, vooral met rupsen gevoederd; zij groeien schielijk, maar blijven in het nest totdat zij in het vliegen volleerd zijn.

De Boomklever begeeft zich argeloos in de meezenknip als deze met hennep of haver als lokaas voorzien wordt, komt met de Meezen op de “meezendans”, wordt in strikken, op lijmroeden of met het slagnet gevangen, wordt ook wel eens een slachtoffer van zijn onvoorzichtigheid, als hem het verlaten van een kamer, waarin hij, niets kwaads vermoedend, doordrong, wordt belet. Veel kommer toont hij niet over ’t verlies van zijn vrijheid; hij neemt zonder bezwaar het voedsel, dat men hem voorzet en behoudt ook in de kooi zijn lieftalligen aard. Met andere Vogels leeft hij in zeer goede harmonie.

Wegens zijn afwijkende levenswijze verdient de Rotsklever (Sitta Neumayeri) naast de inheemsche soort kort vermeld te worden. Ehrenberg ontdekte hem in Syrië, Michahelles vond hem op de hooge gebergten tusschen Bosnië en Dalmatië, andere onderzoekers namen hem dikwijls waar in Griekenland. Hij leeft op soortgelijke wijze als zijn stamgenoot, maar bijna uitsluitend op rotsen en bijzonder gaarne op de muren der oude Venetiaansche vestingen, in welker schietgaten hij gedurig uit- en insluipt. Hij is buitengewoon behendig en klimt langs volkomen verticale rotswanden met dezelfde vastheid van beweging als langs loodrechte muren, hetzij de kop naar boven of naar beneden gericht is. Het is, alsof hij door een magneet wordt vastgehouden.

Het nest wordt aan een steilen rotswand vastgekleefd met een vooruitstekende rotspunt, als een door de natuur gevormd dak er boven. Het is buitenswerks zeer groot, kunstig van leem gebouwd, met een 3 à 5 cM. langen ingangsweg voorzien; de nestholte is van binnen met haren van Geiten, Runderen, Honden of Jakhalzen gevoerd, van buiten met de dekschilden van verschillende Keversoorten versierd.

De Boomloopers in engeren zin (Certhiinae) zijn kleine, slanke Vogels met zwakken, meer of minder gebogen, kantigen, in een scherpe spits eindigenden snavel, zwakkelijke, langteenige, met groote, gekromde, scherpe nagels gewapende voeten, stompe vleugels met zwakke veeren, van welker handpennen de vierde de langste is en een tamelijk langen, smallen, wigvormigen, maar toch in twee spitsen uitloopenden staart, die uit twaalf even dikke, veerkrachtige pennen bestaat. Het vederenkleed is uit lange en zachte veeren samengesteld, aan de bovenzijde schorskleurig, van onderen witachtig. De tong is hoornachtig, aan de randen scherp, lang en smal, aan de spits eenigszins uitgevezeld, van achteren getand; zij kan niet ver uitgestoken worden. De zangspieren zijn zeer zwak ontwikkeld.

Het verbreidingsgebied van deze onderfamilie omvat de noordelijke landen van de beide halfronden, bovendien het Indische en het Australische Rijk. Alle soorten zijn bewoners van het woud en brengen hier hun geheele leven door. Zij klimmen bij de boomstammen op als de Spechten, klauteren ook bij verticale takken omhoog, maar gaan nooit, zooals de Boomklevers, met benedenwaarts gerichten kop naar onderen. De meeste Boomloopers zijn eenzaam levende en stille Vogels, die hun voedsel zoeken zonder dat zij sterk de aandacht trekken. Gewoonlijk ontmoet men ze bij paren, alleen na het uitvliegen der jongen tot familiën vereenigd. Sommige voegen zich ook wel eens bij Vogels van andere soorten en zwerven met hen geruimen tijd in het bosch rond; andere houden, naar het schijnt, in ’t geheel niet van gezelligheid. Insecten, hunne eieren, larven en poppen, Spinnen en dergelijke dieren maken hun voedsel uit, toevalligerwijs verzwelgen zij soms zaadkorrels. Hun snavel veroorlooft hun het doorzoeken van barsten en spleten, maar is te zwak om voor het hakken te dienen. Bijna alle soorten broeden in holle boomen en bouwen hier een tamelijk groot nest.

*

Ons Boomkruipertje, in Noordbrabant Klampvogeltje, in Cadzand Duimpje genoemd (Certhia familiaris), is aan de bovenzijde donkergrijs met witachtige, afgeronde vlekken, de teugel is bruingrijs, een streep boven het oog wit, de staartwortel bruingrijs met geelachtig roestkleurig waas; de slagpennen zijn zwart-bruin-grijs en, behalve de eerste, met een witte vlek aan den top en een geelachtig witte middenstreep geteekend, de staartpennen zijn bruingrijs, aan de buitenvlag met lichtgelen zoom. Het oog is donkerbruin, de bovensnavel zwart, de ondersnavel roodachtig hoornglanzig, de voet roodachtig grijs. De bekleedingsveeren hebben haarvormige, niet tot een vlag aaneengevoegde baarden en zijn zoo zacht als zijde. De totale lichaamslengte bedraagt 13, de staartlengte 5.5 cM.

Het verbreidingsgebied van het Boomkruipertje strekt zich uit over geheel Europa, Siberië en Noord-Amerika, zoover de bosschen reiken en omvat bovendien het noordwesten van Afrika, Klein-Azië, Palestina, misschien ook het noorden van Perzië. Op de wijze van de andere Zwerfvogels bewoont dit vogeltje gedurende den voortplantingstijd een zeer beperkt gebied; later zwerft het dikwijls in gezelschap van Meezen, Goudhaantjes, Boomklevers en Spechten rond, steeds echter maakt het slechts korte tochten. Evenals alle klimvogels is het voortdurend bezig en diensvolgens steeds in beweging. Bedrijvig en vlug klimt het bij de boomen omhoog, waarbij het soms een rechtlijnigen, soms een spiraalvormigen weg volgt; intusschen onderzoekt het iedere spleet, iedere barst van de schors, steekt zijn fijn snaveltje tusschen de mosplantjes en onder de korstmossen en weet op deze wijze overal een weinig voedsel buit te maken. Het klimt bij rukken; maar zonder inspanning, en is in staat ook aan de benedenzijde van de takken te loopen. Op den bodem daalt het zelden af; als dit geschiedt, huppelt het hier zeer onbeholpen rond. Het vliegt niet op een regelmatige wijze, maar toch tamelijk snel; het houdt er echter niet van ver te vliegen, maar begeeft zich liever van den top van den eenen boom naar het onderste deel van den stam van een anderen; regelrecht schiet het naar beneden, scheert voor een korte poos dicht bij den grond langs, verheft zich daarna een weinig en zit een oogenblik later weer als vroeger tegen een boom aangeplakt. Zijn gewone stem is zacht, klinkt als “siet” en gelijkt zeer veel op het geluid, dat de Meezen en de Goudhaantjes maken; de lokstem is sterker en klinkt als “frie”; een behagelijke gemoedstoestand geeft het te kennen door het vereenigen van de klanken “siet frie” met den korten en scherpen toon “tsie”. Bij fraai lenteweder voegt het mannetje deze verschillende geluiden samen tot een vervelend, eentonig wijsje; deze compositie verdient echter ternauwernood den naam van gezang. Jegens menschen toont deze Vogel niet den geringsten schroom. Onbevreesd bezoekt hij de tuinen, klautert langs de muren van gebouwen op en af, even goed als langs de boomstammen; niet zelden nestelt hij in hiervoor geschikte holten van de balken der huizen.

Читать дальше
Тёмная тема
Сбросить

Интервал:

Закладка:

Сделать

Похожие книги на «Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels.»

Представляем Вашему вниманию похожие книги на «Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels.» списком для выбора. Мы отобрали схожую по названию и смыслу литературу в надежде предоставить читателям больше вариантов отыскать новые, интересные, ещё непрочитанные произведения.


Отзывы о книге «Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels.»

Обсуждение, отзывы о книге «Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels.» и просто собственные мнения читателей. Оставьте ваши комментарии, напишите, что Вы думаете о произведении, его смысле или главных героях. Укажите что конкретно понравилось, а что нет, и почему Вы так считаете.

x