‘Nee, wij zitten in het hotel,’ zei Thóra, en ze baalde ervan dat ze de naam van die getrouwde vriend nog steeds niet wist. Ze keek hoe het meisje naar hen zwaaide en langzaam de rolstoel begon te duwen.
Berta had nog maar een paar stappen gezet toen ze zich opeens omdraaide. ‘Hij heet Bergur. Hij is boer en woont op Tunga.’ Toen vervolgde ze zonder verder nog een woord te zeggen haar weg.
Thóra en Matthew zagen het meisje moeizaam verder ploeteren over het hobbelige pad. Toen ze buiten gehoorsafstand waren, keek Matthew Thóra aan. ‘Wat is er in vredesnaam met die arme jongen gebeurd?’
Vigdís leunde over de balie en keek rond. Niemand. Ze keek op de klok en besloot dat er voorlopig vast nog geen gasten terug zouden komen. Ondanks hun verschillende nationaliteiten en interesses, vervielen de meesten al snel in een vast patroon — tussen acht en negen opstaan en na het ontbijt een wandeling maken. In de regel kwamen ze dan pas ’s middags terug. Ze wist dat Jónas zich hier zorgen over maakte, omdat het oorspronkelijk zijn plan was geweest dat gasten meer tijd — en geld — binnen de muren van het hotel zouden besteden. De masseuses, alternatieve genezers, de sekstherapeute, de auralezer en al die andere deskundigen waren er ook al niet blij mee, want zij kregen betaald voor de behandelingen die zij uitvoerden. Alleen ’s avonds en in de weekends hadden ze het drukker en de meesten hadden zich gedwongen gezien speciale aanbiedingen te verzinnen om toch nog iets te verdienen. Jónas verwachtte dat ze meer te doen zouden krijgen zodra tegen het invallen van de winter de IJslanders zouden komen opdagen. Dan kon hij speciale weekendarrangementen gaan aanbieden. Maar de zomer was nog maar net begonnen, en het was nu al duidelijk dat een deel van de staf zou moeten afhaken als de vraag naar hun diensten niet zou toenemen.
Vigdís maalde er niet om of die charlatans voldoende werk in het vooruitzicht hadden; de huidige situatie kwam haar prima uit. Ze stierf van nieuwsgierigheid. Nadat de politie haar en Jónas had laten beloven dat er niemand in Birna’s kamer zou komen, was zij bevangen geraakt door een overweldigende aandrang niet te gehoorzamen. Jónas had even snel naar binnen gegluurd toen hij de deur had geopend voor de rechercheurs, maar zei dat er niet veel te zien viel. Toch wilde Vigdís dat met eigen ogen zien. Misschien lag er wel bloed — of iets anders, iets nog ergers — dat Jónas vanuit de deuropening niet had kunnen zien, of misschien had hij iets gezien waarover hij niet kon of wilde praten.
Vigdís stond op en nam de loper mee. Nadat ze had gecontroleerd of de gang leeg was, liep ze naar de deur van Birna’s kamer en stak zonder een ogenblik te aarzelen de loper in het slot. Snel duwde ze de deur open, glipte naar binnen en deed hem weer achter zich dicht. Op het moment dat ze het slot hoorde dichtklikken besefte ze dat ze een grote stommiteit had begaan. Het was één grote puinhoop. Bloed lag er niet, maar de kamer lag wel bezaaid met kleren en verscheurd papier. Vigdís begreep dat ze de politie zou moeten vertellen dat iemand in de kamer had ingebroken, maar wat moest ze dan zeggen dat ze zelf in de kamer had gedaan? Afstoffen? Misschien kon ze liegen en zeggen dat ze een geluid had gehoord, maar dat zou alleen maar verwarring scheppen — dan dachten ze misschien dat het net was gebeurd. Met een kreunende zucht tastte Vigdís achter zich naar de deurknop. Terwijl ze weer naar buiten glipte, probeerde ze wanhopig een geloofwaardig excuus te verzinnen voor het feit dat ze binnen was geweest.
‘Is dit een grap? Wie was er verantwoordelijk voor de plaats van het misdrijf?’ Thórólfur keek zijn ondergeschikte woedend aan. Hij gebaarde naar een berg metalen bakken met daarin de voorwerpen die in de buurt van het lichaam op Snaefellsnes waren gevonden. ‘Schelpen en dode krabben!’ Hij deed heel even zijn ogen dicht en wreef over zijn slaap. Hij voelde een hevige hoofdpijn opkomen.
‘Eh, dat was Gudmundur. Hij is nieuw,’ mompelde Lárus.
‘Dit ziet eruit als de verzameling van een tienjarige die met de hele klas aan het strandjutten is geweest. Wat dacht die Gudmundur dat er van hem werd verwacht? Dacht hij soms dat hij met een stofzuiger dat hele klotestrand moest schoonvegen? Volgens mij mag ik nog blij zijn dat ik geen bak vol zand van hem heb gekregen.’ Hij liep om het bureau heen en bekeek de bakken.
‘Kiezels,’ mompelde Lárus, die zijn reactie onmiddellijk betreurde toen Thórólfur zich bliksemsnel omdraaide en hem aankeek. ‘Het… het is een kiezelstrand, geen zandstrand.’
‘Kiezels, zand, wat maakt het uit?’ beet Thórólfur hem toe. ‘Die Gudmundur van jou schijnt geen flauw benul te hebben van waar hij mee bezig is. Ten eerste heeft hij zo te zien een enorme oppervlakte uitgekamd en ten tweede lijkt het erop dat hij alles heeft meegenomen wat niet muurvast zat.’ Thórólfur stak een potlood in een oud, gedeukt bierblikje en tilde het op. ‘Zoals dit hier,’ zei hij, zwaaiend met het blikje. ‘Iedereen met een greintje gezond verstand kan zien dat dit al maanden buiten heeft gelegen. En dit…’ Hij liep naar de volgende bak en hief zijn handen in de lucht. ‘Een dooie meerval!’ Hij wendde zich tot Lárus. ‘Heb je de foto’s van het lijk gezien? Hoe denk je dat een dode meerval in verband kan staan met de dood van die vrouw? Denkt die Gudmundur soms dat ze is uitgegleden over een dooie vis en met haar hoofd op een rots terecht is gekomen? Denk jij er misschien ook zo over?’
Lárus zei niets en schudde alleen maar zijn hoofd. Thórólfur stond nu te schreeuwen, wat nooit een goed teken was. Hij schuifelde van de ene voet op de andere en deed zijn mond open om iets te zeggen, maar voordat hem iets intelligents te binnen wilde schieten, zei zijn baas, op iets rustiger toon: ‘Wat is dit? Een of ander seksspeeltje?’ Lárus liep ernaartoe om het beter te kunnen zien. Hij had gelijk. Onder de wijd openstaande bek van de meerval kwam een gehavend plastic voorwerp tevoorschijn dat veel weg had van een dildo.
Thóra gaf Matthew een por en knikte in de richting van de jongeman die langs kwam lopen. ‘Dat is Jökull, de ober die zo onaardig deed over Birna,’ fluisterde ze terwijl ze opstond. ‘Er moet iets zijn voorgevallen waardoor hij zo’n hekel aan haar had. Ik zou dolgraag willen weten wat dat was.’ Ze hadden koffie zitten drinken in een hoekje van de foyer en overlegd wat hun volgende zet moest zijn. Ze hadden nog geen beslissing genomen. Hoewel ze het erover eens waren dat ze Birna’s geliefde, Bergur van Tunga, moesten zien te vinden, waren ze er nog niet uit hoe ze hem het beste konden benaderen. Thóra was het gesprek helemaal zat, zodat de ober een welkome afleiding vormde.
Ze liep hem achterna. Hij was op weg naar de eetzaal, maar Thóra slaagde erin hem op zijn schouder te tikken voordat hij naar binnen kon verdwijnen. ‘Hallo.’ Ze glimlachte. ‘Ken je mij nog?’
Jökull draaide zich verbaasd om. ‘Hè? O, ja. Jij bent toch die advocaat?’
‘Helemaal goed. Mijn naam is Thóra. Heb je een paar minuutjes voor me? Ik wil het graag nog even met je over Birna hebben.’
De ober keek op zijn horloge. ‘Natuurlijk, waarom niet. Maar ik kan je niet veel vertellen. Je weet al hoe ik over haar dacht. Veel meer valt er niet te zeggen.’
‘Je weet maar nooit,’ antwoordde Thóra. ‘Kunnen we hier even gaan zitten?’ Ze wees naar een bank die in de hal was neergezet en blijkbaar een louter decoratieve functie had. Dit was waarschijnlijk de eerste keer dat hij werd gebruikt, dacht ze terwijl ze ging zitten. Ze klopte op het plekje naast zich en zag een paar stofwolkjes opstijgen. ‘Waar kende je haar van? Alleen van de eetzaal?’
Jökull ging op het puntje van de bank zitten. ‘Ik kende haar niet echt, maar het is hier niet zo groot dus zag ik haar wel eens. Ik werk hier nog niet zo lang en ik ging haar uit de weg, dus hebben we elkaar nooit echt goed leren kennen. Ik ben de laatste die iets over haar zou kunnen vertellen.’
Читать дальше