Praxinoa boog, hoewel bedroefd, het hoofd, ten teeken van toestemming, en zeide: »Heb dank voor deze woorden. Ik denk altijd alleen met het hart, maar gij het meest met het hoofd. Gij hebt gelijk; ook ditmaal blijft mij niets over dan mij geduldig te schikken. Maar heb ik eens de taak vervuld, die ik hier op mij nam, en ben ik weder te huis, dan laat ik een groot offer slachten voor Asklepius en Hygiea, alsof ik van eene zware krankheid genezen was. Dit weet ik nu reeds, dat ik liever als eene arme dienstmaagd aan den handmolen sta, dan dat ik met deze rijke en vergode koningin zou willen ruilen, die, om haar leven ten volle te kunnen genieten, gejaagd en onrustig het beste voorbijvliegt, wat dit aanzijn den mensch biedt. Zulk een leven zonder rust, komt mij schrikkelijk, allerverschrikkelijkst voor, en hoe dor en ledig moet het hart eener moeder zijn, die zich met zooveel andere dingen heeft bezig te houden, dat zij de liefde van haar eigen kind, die zelfs iedere dagloonersvrouw verkwikt, niet vermag te winnen. Liever alles, alles geduldig dragen, dan zóo koningin te zijn.”
»Hoe, niemand hier die mij tegemoet komt?” vroeg de koningin, toen zij genaderd was aan den voet van den porphieren trap, die leidde naar de voorzaal, waardoor men de feestzaal binnentrad. Zij zag verstoord de kamerdienaren aan, die haar begeleidden, en herhaalde, terwijl zij de kleine hand tot een vuist balde: »Ik kom, en vind hier niemand!”
Dit ‘niemand’ had in dit geval eene bijzondere beteekenis, want op den met marmerplaten belegden vloer van de groote ruimte, die rondom door zuilengangen was omgeven, waarboven de sterrenhemel als een dak was uitgespannen en waarheen de koningin wees met hare hand, stonden meer dan honderd Macedonische lijfwachten, in den rijksten wapendos, en even zoovele aanzienlijke hofbeambten, die de titels droegen van vaders, broeders, verwanten, vrienden en bijzondere vrienden des konings. Deze allen ontvingen hunne gebiedster met een veelstemmig: »heil!” maar Kleopatra scheen niemand hunner een blik waardig te achten. Deze menigte was in haar oog nog minder dan de lucht, die wij moeten inademen om te leven; zij was voor haar als de lastige rook, als dwarrelend stof, waarvoor wij gaarne uit den weg zouden gaan, doch dat de wandelaar zich toch getroosten moet, om verder te komen.
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.
Dus geheeten naar de pastophoren, tempelbeambten, die beelden en kleine altaren droegen.
Onderkleed.
Een muziekinstrument, dat bij godsdienstige plechtigheden werd gebruikt. Zie Ebers’ Warda, Dl. I, Hoofdst. 7.
Eiland in het noorden van de Aegeïsche zee.
September.
Eene muts in den vorm van eene mand.
Het voorvertrek van het sanctuarium, waarin Klea zich bevond.
De door een poortdoorgang verbonden torens aan den ingang van een Egyptischen tempel.
Een Grieksch wijsgeer, afkomstig van Cyprus, die omstreeks 300 v. C. leefde. Hij was de stichter der Stoïsche wijsbegeerte.
Jonge mannen die op 18 jarigen leeftijd meerderjarig waren verklaard.