Selma Lagerlöf - Niels Holgersson's Wonderbare Reis

Здесь есть возможность читать онлайн «Selma Lagerlöf - Niels Holgersson's Wonderbare Reis» — ознакомительный отрывок электронной книги совершенно бесплатно, а после прочтения отрывка купить полную версию. В некоторых случаях можно слушать аудио, скачать через торрент в формате fb2 и присутствует краткое содержание. Издательство: Иностранный паблик, Жанр: foreign_antique, foreign_prose, на нидерландском языке. Описание произведения, (предисловие) а так же отзывы посетителей доступны на портале библиотеки ЛибКат.

Niels Holgersson's Wonderbare Reis: краткое содержание, описание и аннотация

Предлагаем к чтению аннотацию, описание, краткое содержание или предисловие (зависит от того, что написал сам автор книги «Niels Holgersson's Wonderbare Reis»). Если вы не нашли необходимую информацию о книге — напишите в комментариях, мы постараемся отыскать её.

Niels Holgersson's Wonderbare Reis — читать онлайн ознакомительный отрывок

Ниже представлен текст книги, разбитый по страницам. Система сохранения места последней прочитанной страницы, позволяет с удобством читать онлайн бесплатно книгу «Niels Holgersson's Wonderbare Reis», без необходимости каждый раз заново искать на чём Вы остановились. Поставьте закладку, и сможете в любой момент перейти на страницу, на которой закончили чтение.

Тёмная тема
Сбросить

Интервал:

Закладка:

Сделать

Maar toen de wilde ganzen en Smirre bij de beek kwamen, was het koud, buiïg lenteweer; alle boomen stonden kaal, en er was zeker niemand, die er ook maar een oogenblik over dacht, of de oevers mooi of leelijk waren. De wilde ganzen waren blij, dat ze onder aan zoo’n steilen bergwand een smal reepje zand hadden ontdekt, juist zoo groot, dat ze er een plaatsje op konden vinden. Vóór zich hadden zij de bruisende beek, die woest en sterk was, nu de sneeuw begon te smelten, achter zich een onbeklimbare rotswand, terwijl neerhangende takken hen verborgen. Ze konden het niet beter hebben.

De ganzen sliepen spoedig in, maar de jongen deed geen oog dicht. Zoodra de zon onder was, werd hij bang voor het donker en ’t woeste veld, en verlangde hij naar menschen. Zooals hij nu onder den vleugel van de gans lag ingestopt, kon hij niets zien en maar slecht hooren, en als den ganzerik iets kwaads overkwam, was hij niet in staat hem te redden. Geruisch en gekletter hoorde hij van alle kanten, en er kwam zoo’n groote onrust over hem, dat hij onder den vleugel uit kwam, en op het veld ging zitten naast de ganzen.

Smirre stond op den bergtop, ver weg uit ’t gezicht.

“Deze vervolging hier kun je even goed laten!” zei hij in zich zelf. “Je kunt zoo’n steilen berg niet opklauteren, je kunt in zoo’n woesten stroom niet zwemmen, en onder aan den berg is geen streepje land, dat je naar die slaapplaats brengen kan. Die ganzen daar zijn je te slim af. Probeer maar nooit meer op ze te jagen.”

Maar Smirre, als alle vossen, had moeite een voornemen op te geven, en hij ging daarom aan den uitersten kant van den berg liggen, en wendde de oogen niet van de wilde ganzen af. Terwijl hij ze daar zoo lag te bekijken, dacht hij aan al het kwaad, dat ze hem gedaan hadden. Ja, ’t was om hen, dat hij uit Skaane verbannen was, en naar ’t armoedige Bleking had moeten vluchten. Hij wond zich zoo op, terwijl hij daar lag, dat hij die wilde ganzen den dood toewenschte, al zou hij ze dan ook zelf niet op mogen eten.

Toen Smirre’s boosheid zóó geweldig erg geworden was, hoorde hij geritsel, in een grooten spar, die dichtbij hem stond, en hij zag een eekhoorn uit den boom komen, hevig achtervolgd door een marter. Geen van hen merkte Smirre, en hij zat stil naar de jacht te kijken, die voortging van boom tot boom. Hij keek naar den eekhoorn, die zich tusschen de takken zoo vlug voortbewoog, alsof hij vliegen kon. Hij keek naar den marter, die wel niet een even knappe klauteraar was als de eekhoorn, maar toch even zeker op en neer langs de boomstammen sprong, alsof hij op rechte boschpaden liep.

“Kon ik maar half zoo goed klimmen als hij daar,” dacht de vos, “dan zouden die daar beneden niet lang zoo rustig slapen.”

Zoodra de eekhoorn gevangen en de jacht ten einde was, ging Smirre naar den marter toe, maar bleef op twee stappen afstand staan, om te toonen, dat hij niet van plan was hem zijn buit te ontrooven. Hij groette den marter heel vriendelijk, en feliciteerde hem met zijn vangst. Smirre wist zijn woorden goed te kiezen, zooals alle vossen. De marter daarentegen, die er met zijn lang, slank lichaam, zijn fijnen kop, zijn zacht vel en de lichtbruine vlek aan zijn hals, als een klein prachtdiertje uitziet, is toch eigenlijk maar een ruwe boschbewoner, en hij antwoordde bijna niet.

“Het verbaast me,” zei Smirre, “dat zoo’n jager, als jij zich met de jacht op eekhoorns vergenoegt, als er zooveel edeler wild in je bereik is.”

Hier hield hij op, en wachtte op antwoord, maar toen de marter heel onbeschaamde gezichten tegen hem trok, ging hij voort: “’t Is toch niet mogelijk, dat je de wilde ganzen niet hebt gezien, die hier onder tegen den bergwand staan. Of ben je niet zoo flink in ’t klimmen, dat je beneden bij hen kunt komen?”

Deze keer hoefde hij niet op antwoord te wachten.

“Heb je wilde ganzen gezien?” riep hij blazend. “Waar staan die? Zeg het dadelijk, of ik bijt je den strot af!”

“Nou, nou! Denk er om, dat ik eens zoo groot ben als jij, en wees een beetje beleefd. Ik wil niets liever dan je de wilde ganzen wijzen.”

In ’t volgend oogenblik was de marter op weg, de helling op, en terwijl Smirre er naar zat te kijken, hoe hij zijn slangachtig lichaam van tak tot tak voortbewoog, dacht hij:

“Die mooie boomjager heeft het wreedste hart in ’t heele bosch. Ik denk, dat de wilde ganzen ’t aan mij te danken hebben, als ze in een bloedbad wakker worden.” Maar juist toen Smirre verwachtte den doodskreet van de ganzen te hooren, zag hij den marter van een tak vallen en in de beek neerploffen, zoodat het water hoog opspatte. Dadelijk daarop hoorde hij harde vleugels luid kleppen, en alle ganzen vlogen snel op.

Smirre wilde eerst de ganzen navliegen, maar hij was zóó verlangend te hooren, hoe ze gered werden, dat hij bleef zitten, tot de marter weer naar boven kwam klauteren. De stumper was druipnat, en bleef nu en dan staan om den kop met de voorpooten te wrijven.

“Dacht ik het niet, dat je een stoffel was, en in de beek zou rollen!” zei Smirre verachtelijk.

“Ik heb niets stoffeligs gedaan. Je hoeft niet zoo te brommen,” zei de marter. “Ik zat al op een van de onderste takken, en dacht er over, hoe ik een heele massa ganzen zou verscheuren, toen een klein dwergje, niet grooter dan een eekhoorn, opvloog en me met zóó’n kracht een steen naar het hoofd gooide, dat ik in ’t water viel, en eer ik er weer uit kon kruipen…”

De marter hoefde niet verder te vertellen. Er was niemand, die naar hem luisterde; Smirre was al lang weg, de ganzen achterna.

Intusschen was Akka naar ’t zuiden gevlogen, om een nieuwe slaapplaats te zoeken. Er was nog een klein beetje daglicht, en bovendien stond de halve maan hoog aan den hemel, zoodat ze eenigszins zien kon. Gelukkig was ze goed thuis in die streek, omdat het al meer dan eens gebeurd was, dat ze door den wind Bleking in gedreven was, als ze in ’t voorjaar over de Oostzee reisde.

Ze volgde de beek, zooals ze die als een zwarte, glanzende slang kon zien slingeren door het in ’t maanlicht badende landschap. Zoo kwam ze heel tot Djupafors, waar de beek zich eerst verbergt in een onderaardsche bedding, en dan helder en doorschijnend, alsof ze van glas was, zich neerstort in een nauwe kloof, en zich op den bodem daarvan stukslaat in glinsterende droppels en rondwielend schuim. Onder aan dien witten waterval lagen enkele steenen, waardoor het water als een woeste stroom heenbruiste, en hier streek Akka neer. Dit was ook weer een goede slaapplaats, vooral zoo laat op den avond, als de menschen niet meer in beweging waren. Terwijl de zon onderging, hadden de ganzen daar niet kunnen neerstrijken, want Djupafors ligt niet in een woestenij. Aan den eenen kant van den waterval ligt een papierfabriek, en aan den anderen kant, die steil is en met boomen begroeid, ligt het park van Djupadal, waar steeds menschen rondzwerven op de gladde en steile paden, om te genieten van den wilden stroom, die bruisend in de kloof valt.

’t Ging hier precies als op de vorige plaats: geen van de reizigers dacht er ook maar een oogenblik aan, dat ze op een mooie en zeer beroemde plek waren. Ze dachten er zeker meer aan, dat het griezelig en gevaarlijk was op gladde, natte steenen, midden in een donderenden waterval te staan slapen. Maar ze moesten immers blij zijn, als ze veilig voor roofdieren waren.

De ganzen vielen gauw in slaap, maar de jongen had geen rust. Hij zat naast hen om op den ganzerik te passen.

Na een poos kwam Smirre naar den oever van de beek gesprongen. Hij kreeg dadelijk de ganzen in ’t oog, die daar in den bruisenden maalstroom stonden, en begreep, dat hij ook nu niet bij hen kon komen. Maar hij wilde ze toch niet verlaten. Hij bleef aan den oever naar hen zitten kijken. Hij voelde zich erg vernederd, en vond, dat zijn eer als jager op ’t spel stond.

Читать дальше
Тёмная тема
Сбросить

Интервал:

Закладка:

Сделать

Похожие книги на «Niels Holgersson's Wonderbare Reis»

Представляем Вашему вниманию похожие книги на «Niels Holgersson's Wonderbare Reis» списком для выбора. Мы отобрали схожую по названию и смыслу литературу в надежде предоставить читателям больше вариантов отыскать новые, интересные, ещё непрочитанные произведения.


Отзывы о книге «Niels Holgersson's Wonderbare Reis»

Обсуждение, отзывы о книге «Niels Holgersson's Wonderbare Reis» и просто собственные мнения читателей. Оставьте ваши комментарии, напишите, что Вы думаете о произведении, его смысле или главных героях. Укажите что конкретно понравилось, а что нет, и почему Вы так считаете.

x